maandag 6 februari 2012

Je vous téléphone

Ha beste lezer, bij Derrida las ik dat de adressant van zijn ansichtkaarten dood is. In analytische zin dan. Iedereen is sterfelijk, en iedereen gaat dood terwijl de woorden van zijn berichten nog bestaan. En wie weet - uitsluiten kun je dat nooit - zijn jij en ik ook dood als deze woorden nog ergens in een virtuele ruimte rondzweven. Nee, niet in die zin ben je dood. Het gaat om de bestemming die niet bereikt wordt met zijn bericht, laat staan dit bericht. Hij kan eventueel gemist worden en wordt dus ook gemist. In die zin is de adressant als bestemde van een bericht als dit dood.

Nu is het nog een hele stap om dat ook vol te houden in de jij-vorm. Hoewel Derrida die jij-vorm in zijn ansichtkaarten wel gebruikt zegt hij tegen de jij dat die het levend bewijs is dat de brief niet bij zijn bestemming aankomt. Het is dus een wederzijdse dood die het leven zeker niet uitsluit. Jij bent dood voor dit bericht, omdat dit bericht er niet zeker van kan zijn dat het jou bereikt. En dit bericht is dood, dode letter, omdat het onleesbaar wordt naarmate jij een werkelijke lezer wordt. Zo zou je dus kunnen zeggen: 'I kill you', en ik maak deze letters onleesbaar.

Ware ik Derrida, dan kon ik dat zeggen. Maar hebben zijn letters mij wel bereikt? Zou ik niet een adressant van zijn bericht kunnen zijn en in die zin onmogelijk?

Ik besluit het anders op te vatten. Het is een wijze les die ik omsmeed tot een oefening in wat ik zoal meemaak. Ik schrijf voor jou, voor niemand anders. Het is alsof ik niet een wijze les illustreer met een experiment waar jij niets mee te schaften hebt behalve als doodverklaard einde van deze zwakke illustratie. Het is alsof jij dit leest en ik ervan droom, een geleend leven, een quasi-leven dat voorwaarde is voor een leven dat zich hier en nu - laat me nog even - voltrekt bij jou als lezer.