vrijdag 22 februari 2019

Do you have a rome? Een oefening in armoede

Ze vroegen me of ik een blog wilde schrijven over de Romereis die we net hebben afgesloten. Ik heb altijd zo'n idee van als je een verzoek krijgt moet je dat niet weigeren. Toch vind ik het moeilijk. Mijn blogs zijn niet de dingen die je kunt verwachten bij zo'n verzoek. Inmiddels is het nog een graadje erger. Mensen die me meemaken vragen me om een blog te schrijven zoals alleen ik die kan schrijven. Ze geven me een boek, noemen een film, en of ik dan even wil leveren.

Iets in mij, een laatste restant rebellie, zegt dan: ho even. Ik ben het technasium niet, u vraagt wij draaien. Goed, ik was je nederige dienaar, daar in Rome. Maar dat was werk. Werk is geld verdienen is iets doen voor je werk is datgene doen wat koning klant wil. De klant is soeverein. Hij beslist, zonder enige relatie tot de aanleidingen en tot de gevolgen. Blind. Simons schrijft blog is gek is leuk. Gooi geld zigeuner danst. Schiet voeten man danst.

Moeilijk dus. Ik zei tegen mezelf ik doe het niet. Of ik geef er een draai aan, want ik schrijf graag. Ik schrijf een blog op verzoek maar anders. Zo anders dat ze zeggen: geen idee hadden we dat Anton zo was. Zo ondankbaar. De hond, maar anders dan de honden ondankbaar. Als het zo moet, geven we hem nooit meer opdrachten. De hond.

Nog iets. De blog moet zichzelf schrijven. Ik trek mijn handen ervan af. Zo heb ik eigenlijk al een blog geschreven voor de Romereis. Geen reactie gehad. Ik houd ervan over: in Rome een exotische vis worden, arrogant en wazig. Voorbijgaan in hetzelfde tempo en dezelfde vluchtigheid als de vis aan het eind van de film La dolce vita. Zoals dus alle toeristen, alle Romebezoekers. Ze prijzen zichzelf dat ze niet in Boedapest of Salzburg zitten. Rome, dat is iets hogers.

Om de hoogte ook werkelijk te ervaren gaat de toerist met het vliegtuig. Hij beklimt de Sint Pieter, de Suikertaart, de Engelenburcht, whatever. Hij beklimt het. Hoog, uitzicht, uitzicht op andere hoge gebouwen. Sta je er bovenop, dan ben je zelf nog net ietsje hoger. Je wordt aartsengel Michael, die jou met de pest zou kunnen uitroeien. Maar zoals paus Pius Nonus die na het doden van een aantal garibaldisten zag dat hij de strijd niet zou winnen, en daarna opgaf met de woorden dat er al genoeg bloed gevloeid had, steekt de engel zijn zwaard weer terug in de schede.

Wat maakt de Engelenburcht aantrekkelijk, aantrekkelijker dan de musea met beelden van Bernini en andere oogverblindende kunst? Een leerling zei: de Engelenburcht is groot, en hij is rond. Die twee kwalificaties gelden ook voor dat andere bekende gebouw, het Colosseum. Groot en rond. Er zijn vele duizenden mensen en dieren gedood, het geld voor de bouw is bijeengebracht door de slachting van Joden in Jeruzalem. Het Colosseum is een plaats waar Christenen voor de leeuwen zijn gegooid. Maar wat ons toeristen interesseert is dat het Colosseum groot en rond is, nou ja ovaal.

Dit was het idee van Robert Hughes, de vis die hij zag, toen ik dacht: met de blik van die vis kun je naar Rome kijken. Dat is wat toeristen doen, en dus ook scholieren. Scholieren leren in Rome hoe je toerist kunt worden. Tikje arrogant, beetje wazig kijken, en vooral: alles op de foto. Wat per se op die foto moet is jezelf. De mens is altijd interessanter dan de oude stenen. Dat lesje kregen we ook nog eens bevestigd door de pater die ons gidste door de Santa Maria Maggiore. De kerk, dat zijn de mensen, niet het gebouw. Ongetwijfeld is de toeristische fotografie daarvan een restant. Op de foto's staan vooral mensen, en omdat we elkaar het beste kennen, staan wij zelf erop.

Het kan ook dat die portretten iets uitdrukken van echte zorg voor onszelf en voor de ander. Het toerisme is onverschillig, je volgt het programma en laat je meestromen met de groep. Dat roept dan weer tegenreacties op. Ineens bekommer je je om elkaar en om jezelf. Daarvan zijn die foto's een uitdrukking. Andere reacties zijn bijvoorbeeld de historische interesse. Je kijkt even op het bordje naast het schilderij, kijkt even in je gids, waar een paar jaartallen erbij worden genoemd, en zo ontworstel je je aan een te grote dosis onverschilligheid.

We komen langzaam los van de vissenblik (arrogant en wazig). Maar eerst nog een attribuut. De vis die Robert Hughes in La dolce vita zag was bovendien exotisch. De toerist kijkt net als die vis als een exotisch dier naar de dingen van Rome. Hughes komt uit Australië, wij komen uit Nederland. We vinden in Rome sommige dingen raar die we zien. Het verkeer bijvoorbeeld. De Italianen rijden als gekken. Ze rijden relatief vaak in smart cars die ze dwars parkeren. Ze staan vaak boos naar elkaar te schreeuwen. Voor Italianen is dat gewoon, en wij kijken ernaar met onze exotische blik. Zo komen we erachter dat wijzelf niet gewoon zijn, we zijn exotisch. Dat maakt ons in onze eigen ogen interessant. Als we thuis zijn vinden we de Italianen exotisch, maar nu, in Rome, is dat rare juist het gewone en zijn wijzelf bijzonder. We schreeuwen niet boos tegen elkaar, en wij (of onze ouders) hebben auto's waar je met zijn vijven in kunt, wat handig is als je naar het vliegveld moet worden gebracht. Dat zou met een smart car niet kunnen.

In deze blogserie ben ik aan het oefenen. Oefenen betekent dat je gewend was aan iets anders, maar nu in een nieuwe, ongewone situatie zit, waaraan je moet wennen. Voor mij brengt dat grote inspanningen met zich mee. Ik had last van geïrriteerde luchtwegen. En ondanks het mooie weer heeft het buiten lopen en het leven in een groep het er voor mij niet beter op gemaakt. Vijf dagen en nachten in een groep, dat heeft mijn kuchen verhevigd. Het is geen kwestie van leuk of niet leuk, het was allemaal geweldig leuk, maar aan mijn lichaam merk ik dat het bewegen in de groep door Rome voor mij niet natuurlijk is. Heel af en toe krijg ik een beetje vrijheid, dan mag ik even naar een boekhandel, mijn collega noemt dat het 'Simons-momentje'.  Daarmee geeft ze te kennen dat het leven in de groep voor haar wel natuurlijk is, en voor de scholieren ook.

Maar toch zijn er ook voor de anderen soms momentjes dat het groepsleven zijn tol eist. Zo krijg je niet altijd mee wat er staat te gebeuren, hoewel het je al twee keer is verteld. De verteller weet het altijd beter dan de adressant. Dan weet je even niet waar je aan toe bent. Ook kan het zijn dat er iemand snurkt, of kucht. Dan kun je 's nachts niet genoeg herstellen. Het leven van de toerist heeft dus scherpe randjes, voor iedereen. Je voelt dat je aan het veranderen bent. Van individu, met je ritme van rusten en werken, verander je in een groep die beweegt, door de straten, omhoog naar de daken en dan weer naar beneden. Je zit in een bus, en dan moet je ineens weer overstappen, of uitstappen, meestal zeer plotseling.

Deze metamorfose blijft in het midden steken. Nog voordat je aan dit leven gewend bent, zit je alweer thuis en kun je terugvallen op de vertrouwde dingen, je eigen bank en bed, ruimte voor jezelf, ruimte om te niksen zonder dat dit is ingepland.

Dat verklaart denk ik de titel van deze blog. Ik ben een soort inspector Clouseau die op onderzoek is in een vreemd land, en in het hotel zegt: 'I am looking for a reum'. Iets in je stem, je accent, je woordkeuze en de dubbelzinnigheden, verraadt dat je ruimte voor jezelf zoekt. Bijvoorbeeld in het kader van je onderzoek. Dat onderzoek is misschien wel je ruimte, je 'room of one's own',  zoals de beroemde schrijfster Virginia Woolf dat uitdrukte. Nu lijkt het of ik alleen maar die inspecteur ben, maar het zou goed kunnen dat alle toeristen dat zijn. Ook als ze er niet altijd erg in hebben. In de vreemde situatie creëren ze een stukje vertrouwdheid als uitvalsbasis om de wereld te kunnen onderzoeken.

Maar wat onderzoeken ze dan eigenlijk? En wat is die room, reum of rome die ik nodig heb om te kunnen veranderen? Is het soms een bepaalde ervaring die we in Rome hebben opgedaan die voor mij interessant is? En mutatis mutandis voor iedereen? Is die ervaring soms de ruimte van jezelf?

Afgaande op mijn ervaring en op wat ik van mijn reisgenoten hoor, kun je rustig zeggen dat die Romereis een hele belevenis is. Natuurlijk. Allemaal heel uniek en bijzonder. Maar het is moeilijk te zeggen wat er dan precies zo bijzonder is. De scholieren bewegen zich ook op school al in een groep, en maken al lerend kennis met de wereld. Intensiever meestal dan op de Romereis. Op school leren ze allemaal nieuwe, complexe en nuttige zaken. Op reis hangen ze de toerist uit. Dat hebben ze meestal met hun gezin al vaker gedaan. Noch het groepsleven, noch het leven van de toerist, noch de kennis over de wereld is voor de deelnemers nieuw. Het is dan ook niet waarschijnlijk dat het om een nieuwe belevenis gaat, een ervaring van het nieuwe. Niets is er nieuw in Rome, zelfs de ruïnes zijn al bekend van Wikipedia waarvan de scholieren de teksten hebben omgevormd tot een reisgidsje.

Je zou nu al voorzichtig kunnen concluderen dat er een bepaald soort armoede in het spel is. De Romereis wordt gepresenteerd als belevenis, verrijking en bezit voor altijd. Maar dat is oppervlakte. Onder dat dunne laagje maken de deelnemers kennis met een reductie van de ervaring tot een paar uiterst elementaire zaken. Elke dag geroosterd brood, McDonalds, pizza. Elke avond een fontein. Elke dag een uitzicht op diezelfde stad, datzelfde uitzicht op de eeuwige stad.

We hebben dat bekroond in een ritueel. Steeds als we ergens aankwamen verzamelden we ons en telden de groep. Dat ging zo: de eerste scholier van onze lijst kreeg nummer een, de tweede nummer twee enzovoort. Ieder noemde zijn getal wanneer hij aan de beurt was. Zo merk je het vanzelf als er iemand ontbreekt. We hebben dit ritueel ook vaker uitgevoerd wanneer we al gezien hadden dat iedereen er was. Het was dus een ritueel waarmee we iets uitdrukten van het leven van deze groep in Rome, en daarmee van elke groep, in Rome en elders. Je ruilt je naam in voor een nummer, en je vormt samen een machine die draait omdat hij draait. De wereld is eventjes teruggebracht tot de zekerheid van de presentie van jezelf als radertje, als radertje met een nummer dat functioneert in de machine.

Plus het genot. We waren in staat om te genieten van zeer weinig. Dat is echte armoede. Je hebt maar weinig nodig om te genieten. Uiteindelijk breng je de wereld terug tot de genotsmachine die telt. Je telt mee doordat je mee telt. Daarmee steek je ook je middelvinger op naar de wereld die voortdurend wil dat je pas meetelt als je iets levert. De wereld van het kapitalisme waarin elk genot wordt gezien als een investering in groei en gericht op rijkdom. De grootste rijkdom, volgens de tellende groep, is de armoede. Het enige wat je nodig hebt is elkaar en je nummer, je zelf als nummer.

Overbodig te zeggen dat deze performance in allerlei opzichten raakt aan de Oudheid. Denk aan de legers, de veldtochten, de rangen en taken. Denk aan de cynici zoals Diogenes die zichzelf als performance neerzetten op straat, en niets anders nodig hadden dan een ton en eventueel een voerbak. Denk aan de bedelordes (Franciscanen en Dominicanen) die de wereld wilden vertellen hoe gelukkig ze waren, met alleen maar God en verder niets.

Ook mijn gekuch zou ik zo kunnen zien. Het is een machinaal klinkend gekef. Het komt steeds in groepjes van twee. Een-twee, een-twee. Ik heb me door mijn huisarts laten uitleggen dat het geen astma of een andere ziekte is. Het is een automatische reactie, een overreactie van mijn luchtwegen op iets onbekends. Maar doet het ertoe? Zou ik mezelf niet gewoon kunnen zien als een klankmachine, een machine die hard gekef de wereld in stuurt en er gewoon is? Zou dat mijn room of my own zijn, het kamertje of de camera die ik opstel in Rome om te laten merken dat ik er ben, met niet meer dan dat gekef?

Afbeeldingsresultaat voor io presente


1 opmerking: