woensdag 19 oktober 2011

De dode taal van de ander

De weerstand tegen Latijn is wijdverbreid. Mijn vader ergerde zich aan Gregoriaans zingen in de kerk omdat hij dat als symbool zag van Rooms imperialisme. Bovendien was het discriminerend omdat vrouwen bij de wisselende gezangen niet mochten meedoen. Dat weerhield hem er overigens niet van om het Credo luid mee te brullen. Op de voorste rij, waar het plaatje 'collectant' op de bank geschroefd was. Een van de eerste Latijnse woorden dus die ik heb gelezen.

Onder mijn vrienden en familieleden heerst de impliciete of expliciete afspraak dat ik niet teveel over Latijnse woordafleidingen praat. Afgezien van mijn (on-Romeinse) gebrek aan zelfcontrole lijkt het of de taal niet wil worden herinnerd aan zijn vreemde, 'dode' oorsprong (en daardoor dus in zijn zucht naar het 'oorspronkelijke', 'originele', de dood om zich heen organiseert als het element waarin het zich thuis voelt.) Het wordt gezien als elitair, overdreven, gekunsteld en dus irritant om hardop te zeggen wat je ontdekt.

Het is een goede oefening om deze ontdekkingstocht discreet voort te zetten, murmelend in de crypte onder het altaar. Latijn was voor de christenen een eigen taal, een tweede taal zoals het Engels nu. Nu is het de dode taal van de ander. De geseculariseerde wereld (mundus, seculum) wordt mondig (mundus) en verbergt het Latijn in zijn innerlijk, zijn religie en zijn moderne talen. Het is geprojecteerd tot een hobby voor fanaten, een statussymbool van nieuwe rijken en een keuzevak voor brave slimme meiden.

Zegt het niet voort: het wordt tijd dat ik het Latijn, nu het er nog is, en in weerwil van alle oppeppraatjes pro domo, als deze dode taal ga ontdekken.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten