dinsdag 27 oktober 2015

Zelfs zonder te verschijnen

Zoals wel vaker frappeerde me een passage bij Levinas. Een verrassing die ik wellicht kan wijten aan de stunteligheid van mijn verwachtingen. Of zou het te maken hebben met het onderwerp, die ander in nabijheid, mijn nabije (prochain)? Want er is geen horizon of gestalte die op hem anticipeert. De nabijheid wordt niet aangekondigd:
Ne venant confirmer aucun signalement à l'avance délivré
- en dehors de tout - a priori - le prochain me concerne par sa
singularité exclusive sans apparaître ; même pas comme un 'τοδε τι'.
Sa singularité extrême, c'est précisement son assignation: il
m'assigne avant que je ne le designe comme 'τοδε τι'. (III 6c, p.109)
Het τοδε τι (tode ti) is 'dit iets'. Zelfs dat is nog een genre dat zich laat kennen tegen een horizon. De naaste wordt ook gekend, maar 'zonder weten'. En hier wordt dus gezegd dat hij mij aangaat door zijn 'exclusieve singulariteit zonder (te) verschijnen'. Natuurlijk kan er wel sprake van zijn dat we ons op de ander instellen, en natuurlijk kan die ander verschijnen. Maar dat is nu precies niet zijn nabijheid, het contact dat aan deze instelling en dit verschijnen voorafgaat.

De ander als extreme singulariteit, dat maakt dat mijn ontvangst van die ander niet past, het is altijd teveel of te weinig, en mijn toesnellen is altijd te laat, aldus de Meester.

Meteen wil ik doordraven en Levinas zelf als extreme singulariteit beschouwen. Maar hij is een naam, een naam in diverse opzichten. Een naam heeft niet de singulariteit van de ander-in-nabijheid.

Nu begrijp ik ook beter hoe Visker de nabijheid van de ander kan relateren aan de vreemdheid van het zelf voor zichzelf. Onze reactie op de ander is al inadequaat, we sluiten ons voor hem af, nog voordat we in vrijheid kiezen en Levinas als een menswetenschap uitplooien over de zorg en cultuur.
Natuurlijk doen we dat, Levinas toepassen, uitleggen, iets van hem leren. Maar daarvoor al is mijn ontvangst inadequaat.

Ik kan voorzichtig mijn gebaar van expositie opnieuw tegen het licht houden. Dat ik hier mijn tekst voor u publiceer is geen teken van kwetsbaarheid, geen voorbereiding op de verschijning van de ander. Daarvoor al heeft dat contact plaatsgevonden.

Nog erg raadselachtig: een exclusieve singulariteit die niettemin zegbaar is, zij het door Levinas, haast onnavolgbaar. Hoe kan hier in godsnaam niet de Hegeliaanse verhouding tussen taal en werkelijkheid in werking treden? Hoe verwoord je wat je bij voorbaat al gemist hebt, hoe verwoord je dat anders dan door het te missen, als negatie? Ik zal er wel weer overheen hebben gelezen, hij zal het ongetwijfeld ergens hebben uitgelegd.





3 opmerkingen:

  1. Onze verwoording is dus altijd inadequaat, zowel onze verwoording van die niet uit te leggen confrontatie met de ander, als al ons andere spreken (dat we, met die reductie, altijd in relatie met 'dat absolute' moeten zien te brengen). Het is al heel wat als we ons dat realiseren. In hoofdstuk 5 gaat L. verder in op dat verwoorden.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Het zijn van die nabije is 'autrement qu'être'. Daarom is het geen ervaring, maar iets eraan vooraf, en dat is ook nog niet goed uitgedrukt. Het is 'er dwars doorheen', het komt transcendentaal door onze ervaring heen, en merkt die op een beslissende, niet te negeren wijze. We zijn voortaan, in alles wat we doen of laten, getekend door de ander, door onze verantwoordelijkheid voor de ander. Hier wil L. de ontologie laten beginnen. Dat vind ik erg spannend. Vergeef me mijn enthousiasme dat ik hier steeds weer op terugkeer.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Enthousiasme bij een filosoof die zoveel belang hecht aan kritisch en nuchter! Misschien is dat zelfs wel goed, ook met deze paradox kun je afstand houden.

    BeantwoordenVerwijderen