maandag 2 november 2015

De glorie van het gelaat

Weer een citaat van Levinas, waarmee een kleine couloir kan worden geopend naar Plato met zijn δοξα (mening, schijn, heerlijkheid), de Hebreeuwse kavood en Agambens politieke filosofie:
L'extériorité de l'illéité, réfractaire au dévoilement et à la manifestation - est un devoir être dans le visage d'Autrui, mais où s'annonce non pas un Sollen - toujours assymptote - mais la gloire. (AE, L'exposition, f, noot)
Hier wordt en passant een beoogd verschil met Kant uitgelegd, voor wie het moeten een must is. Dat moeten, die heilige plicht, blijkt dus nu merkwaardigerwijs niet bij de radicale Levinas tot doel te worden gesteld, hoewel je je bij een assymptoot weinig kunt voorstellen als die ons niet, zij het bijna, naar een doel leidt. Bij Kant wijkt dat doel steeds, en dat wijken wordt opgenomen in een weten dat zich hier en nu al aandient. Of dat waar is, doet er zelfs nauwelijks toe, hier staat niet de waarheid ter discussie, maar een ethiek die zijn speling altijd zal vinden in het niet of nog niet bereikt zijn van het volledige weten. Daarom kan, wellicht tegen Levinas in, ook Hegel onder deze paraplu worden geschaard, ook bij hem wordt de absoluutheid van het weten immers pas bereikt in een beweging die zeker niet het heden betreft, dit heden.

Niet een moeten, niet een glorie, maar la gloire. Die wordt aangekondigd in het gelaat, maar wellicht niet op de manier waarop de Messias wordt voorspeld of aangekondigd als een 'tode ti' tegen een horizon, want dat was al een gepasseerd station. De glorie is wat ons in contact brengt met God maar precies door God in Zijn zijn aan het zicht te onttrekken. Onpasseerbaar, die glorie, we kunnen die niet gebruiken als stapsteen op de via negativa.

Laten we ons in godsnaam niet vergissen en Levinas weer binden aan die Ander, alsof dat iets heiligs is, of een gelaat alsof dat voortdurend als een spook aan ons verschijnt. Het gaat hier niet om die Ander als zodanig, maar om de 'illéité', dat wat uiterlijk is aan de Ander en mij, het Mij, en zich laat verwoorden in het 'pour Autrui'. 'Ille', dat is Latijn voor 'die daar', Levinas' polemische substitutie voor het Heideggeriaanse Dasein, de 'diedaarheid' zou je kunnen zeggen. In het Latijn heeft die ille een positieve connotatie, in tegenstelling tot 'iste'. Ille zeg je van Vergilius, iste van een schurk zoals Tarquinius Superbus, de verkrachter van Lucretia.

Misschien dat we via de illéité toch nog in contact staan met de ethiek van het voorbeeld, het goede voorbeeld. We hebben het in onze serie al langs zien komen, die behoefte aan voorbeelden ('exempla', 'paradigmata') om nou eens eindelijk te zeggen wat die Levinas eigenlijk bedoelt, wat hij nou wil zeggen. Welnu, wanneer de illéité het voorbeeld is, het goede voorbeeld, het voorbeeld van het Goede, dan zitten we midden in de gloire. De verschijning die ons in contact brengt met het Zijn, maar precies daardoor in de plaats treedt van dat Zijn. Het Zijn is niet meer, zoals bij Kant, een wijkende, altijd onbekende grootheid, maar iets waarin we ons min of meer al bevinden in de nabijheid van de naaste.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten