Gitaarklanken kunnen makkelijk in het gehoor liggen, omdat ze herinneren aan levensfasen met grote emoties.
Ga je er subtiel op spelen, dan straalt de gitaar in combinatie met zijn omgeving een grote kwetsbaarheid uit. Zitten er kinderen achter in de grote zaal, dan kunnen ze gaan gniffelen, kletsen of hard joelen tussen twee fragmenten door.
Wat dan overblijft is de klank die lijkt te verwaaien in de open lucht. Achter de sterk geurende herinneringen zweven halve fantasieën, associaties, evocaties.
De luisteraar beweegt zich voortdurend tussen beide polen, de blijvende, directe indruk en de verwaaiende subtiliteiten. Via de directe klank wordt hij meegenomen naar de subtielere klanken, en op het moment dat hij zelf meewaait blijft de directe klank erdoorheen prikken.
De speler intussen gaat onverdroten verder. Het gitaarspel heeft geen verrassingseffecten nodig.
Hij houdt de luisteraar toch al wel én niet bij de les.