dinsdag 22 november 2011

Waarom aan jou?

Adresseren heeft vaak een oorzaak. Je kunt je bijvoorbeeld tot iemand richten in de hoop op een reactie. Blijven hopen!

Je kunt natuurlijk ook iemand aanspreken die jou heeft aangesproken. Jullie hebben me aangesproken en dat heeft geleid tot dit blog. Daar hebben we het al over gehad.

Nieuw is misschien dat je ook iemand kunt aanspreken die jou niet heeft aangesproken, iemand anders heeft aangesproken bijvoorbeeld. Je kunt dan diegene aanspreken omdat je alsnog wil aansluiten bij het gesprek tussen die twee. Om te laten zien dat je nog aangesproken kunt worden. Of om te laten zien dat de ander je had kunnen aanspreken, ook al weet je dat het er verder niet zo inzit.

Je kunt iemand aanspreken zonder aan te spreken. Zoals Derrida laat zien in zijn versies van Aristoteles over de vriendschap: 'O vrienden, er is geen vriend.' Dan spreek je die vrienden dus aan, maar zegt tegelijk dat ze er niet zijn. De andere, minder waarschijnlijke overlevering, luidt: 'Wie vrienden heeft, heeft geen vriend.' Het lijkt nu of er niemand wordt aangesproken. Maar zit er niet in elke uitspraak een impliciete geadresseerde? Wordt niet op hem of haar gedoeld met 'vriend', omdat er altijd nog vrienden zijn die niet zomaar vrienden hebben maar er zuinig op zijn?

Hoe dan ook, ik voel me verder van de adressant verwijderd dan ooit maar kan niet zonder adressant, dus dan is dit toch weer geadresseerd. Slogisch.

Maar dan anders

"Sees nothing, hears nothing", zegt de filosoof Critchley over de vorsten in tragedies die worden toegeschreeuwd door hun critici.

Een oudere vrouw kwam na afloop naar me toe. Ze wees me erop dat ik toch wel erg oppervlakkig was gebleven en nergens de kern had geraakt bij het neerzetten van mijn onderwerp. Ik had niet goed uitgelegd wat de kern van een tragedie vormt. Ik antwoordde dat ze me toch niet helemaal recht deed.

Ben je dan in de positie van een vorst? Ja, maar anders dan je dacht. De kritiek onthult dat je inderdaad vergelijkbaar bent met de tragische vorst, maar anders dan je dacht. Je bent zelf betrokken in de rampen die je wil bestrijden, maar eerder als oorzaak dan als redder.

Of zou het kunnen zijn dat de kern van de tragedie ons ontgaat? Met name als we bezig zijn die uit te leggen?

zondag 6 november 2011

Groter dan ik kan bevatten

Mijn geschenk is zo groot dat jullie er niet om hebben durven vragen, zei Nero, toen hij de sportfestijnen in Griekenland organiseerde, waar hijzelf de eerste prijzen  opstreek.

De geschiedenis lijkt zich te herhalen met al het onbevattelijke dat aan de Grieken wordt gegeven en waar zij niet om kunnen vragen.

Het overkomt me zo vaak dat me iets wordt gegeven. Ik loop op de stoep en twee anderen komen me tegemoet. In het voorbijgaan hoor ik een deel van een zin die niet voor mij bestemd is. En toch accepteer ik hem dankbaar.

De pubers in het treinhalletje met hun harde muziek waarover ik mopper op het enquêteformulier waarom ik niet heb gevraagd. Ik luister naar mijn gemopper dat zich vermengt met de muziek.

Niet dat ik zo'n principiële boeddhist ben. Ik accepteer niet zomaar alles in dankbaarheid. Waarom zou ik alles moeten kunnen bevatten wat verschijnt, of waarom zou ik die fenomenen zelfs moeten redden, of me erdoor laten redden?

Waarom zou ik mijn palet moeten uitbreiden zodat ook de ongeadresseerde flarden nog in mijn mailbox flashen?

Nee, mijn beschouwing over die flarden is zelf ook maar een ongeadresseerde flard. Jij hebt hem gelezen en kunt hem niet bevatten.

Jij zei mijn ik

Ik was dit blog begonnen met ik zeggen. Maar dat was niet de waarheid. Het was een oefening in wat ik zoal meemaak.

De waarheid ligt eromheen, of het is iets waar ik, mijn ik, omheen ligt. De waarheid is wat je mist als je ertussendoor laveert.

Het was jij die mijn ik zei en ik die daarom vroeg. Het was een van mijn schrijfstrategieën. De ander was om te blijven doorschrijven alsof jij er niet bent en mij niets vraagt.

Als jij mijn ik zegt vraag je ook om dat over te nemen en daarom ging ik ik zeggen.

Wat raar, dat ik zo graag wil dat jij er bent en dat je dit leest. Wat je nu dus doet. Want het kan ook een manier zijn om mezelf pijn te doen, veel meer pijn dan ik aankan. Wie ben ik dat ik mezelf pijn wil doen, of vind dat ik mezelf pijn moet doen?

Dit is geen vraag aan jou. Het is een retorische vraag waarmee ik beide waarheden buiten en binnen laat liggen. En die - verwarmend of verkoelend - wordt bezalfd met jouw lezen hiervan.

Dank voor je leeservaring. Je bent weer even klaar.