Er zijn van die onwaarschijnlijke nevenstellingen die steeds weer verwondering wekken. Zo wordt er gesproken van de zon en de maan, terwijl de zon toch veel groter en warmer is. We kunnen kortom wel democratisch willen zijn, maar er zitten toch van allerlei hiërarchieën in onze cultuur verstopt die we hebben te respecteren als we niet aan die verwondering ten onder willen gaan.
Ik kwam daarachter toen ik werk van schrijvers vergeleek met de ideeën van bekende filosofen, bijvoorbeeld Zwart en Nussbaum, of Gielen en Agamben. Er werd me verteld dat dit toch wel ongewoon was, bijna zelfs ongepast. Nu hoef ik me daar natuurlijk niets van aan te trekken. Bij het democratische ethos hoort ook het gebaar om je buiten de conventies te stellen zodat de weg vrij ligt om ze van verschillende kanten te bekijken en eventueel zelfs te bevestigen.
Ik vraag me af welke stappen ik ongemerkt heb gezet met mijn ongebruikelijke nevenstellingen, mijn mésalliances. Misschien heb ik mezelf naar voren willen schuiven als naïef en daardoor ontwapenend. Maar als je jezelf zo naar voren schuift ben je zeker niet naïef en al helemaal niet ontwapenend. De ander pareert de aanval met een terloops grapje en daar lig je dan, voorgoed uitgeschakeld.
Het kan ook zijn dat ik mezelf over de rug van de minderen een weg heb willen banen naar de nabijheid van de groten. Via de maan heb ik de zon recht in het gezicht willen kijken en heb me zodoende zelf een zon willen wanen. Eenmaal ontnuchterd moet ik echter vaststellen dat ook de maan voor mij onbereikbaar is. Zwart en Gielen verkeren voor mij op grote hoogte. Mijn gebaar moet dus eerder te maken hebben met een verschansing in de laagte. Door de kleinen en groten op een lijn te stellen kom ik erachter dat ook de kleinen voor mij heel groot zijn.
Maar waarom zou ik zoiets doen? Er is sprake van geleg als ik zo op mijn rug lig. Vroeger al, bij worstelpartijtjes met vrienden, ging ik op mijn rug liggen omdat ik het idee had dat het in dat partijtje om de winst ging, de winst die voor mij zowel onbereikbaar als betekenisloos was. Ik kon mezelf dan nog wel potentieel winner wanen, maar de interesse van mijn vriend was zeer gering en momentaan, zodat ik overgeleverd was aan mezelf.
En toch blijf ik geloven dat het behalve om geleg ook om een oefening ging. Al meteen besloot ik deze blog bij deze serie te zetten. Iets in mijn gebaar legt misschien de weg open naar ἀσκησις, ascese, oefening, je op iets toeleggen (en in die zin natuurlijk ook een bepaalde vorm van geleg). Vanuit mijn onzichtbaarheid heb ik een positie (= geleg) verworven van waaruit de kleinen en de groten op een lijn staan. Ik heb geoefend in democratie.
Nu zult u (uit bekommernis) zeggen dat bij democratie toch zeker ook assertiviteit hoort. Weet wat je waard bent en neem deel aan de strijd om de macht. Hiervoor deins ik terug, merk ik. Natuurlijk, als ik geen wil tot macht was zou ik niet eens een baan hebben en deze blog niet publiceren. Ik zou mezelf niet kunnen handhaven in mijn positie. Maar toch, ik zie de strijd om de macht eerder als een uitgangspunt waarmee je nog verschillende kanten op kunt. Een ervan is de verwerving van een positie die er alleen voor jou is. Zou ik mezelf op het niveau van de schijnbaar kleinen en de groten stellen, dan schieten die er niets mee op, en ik ook niet. Er zou alleen meer van hetzelfde komen.
Nu gaat het niet om mij. Via mijn zelf zoek ik toegang tot de wereld. In die wereld is blijkbaar iets dat zich niet op een lijn laat stellen. Alleen al de oefening verraadt dat de lijn in beweging is, als het ware een buitenkant heeft die hem in staat stelt zich ergens heen te bewegen, of ergens vandaan.
We zien Agamben als een heel grote filosoof, en landgenoten als Gielen en Zwart als duidelijk minder. Maar Agamben heeft ook die kleine kant, hij is nog steeds de jongeman die meespeelt in de Jezusfilm van Pasolini. En omgekeerd zitten er in Gielen en Zwart ideeën die zeer groot zijn, die ik graag uit hun teksten haal om ze te belichten en te testen.
Hoe ver je met zo'n gebaar kunt komen bewijst voor mij Bachtin met zijn logica van het carnavaleske. De ongebruikelijke nevenstelling was een figuur van het middeleeuwse carnaval, de zomer en de winter, de oude vrouw en de jonge man. Bachtin wist deze figuur te bespreken in de context van het stalinisme. In deze cultuur werd het grote nevengeschikt aan het kleine. Stalin rijdt met zijn tractor over het Rode Plein, spreekt met de boer en jaagt twintig miljoen landgenoten over de kling. Groot, klein, nietig. Alles en iedereen op hetzelfde niveau.
Het is natuurlijk huiveringwekkend te bedenken dat deze logica ook ten grondslag ligt aan onze democratie. De gewone man staat hiervoor momenteel symbool. Hij moet kunnen meebeslissen en we weten niet eens of hij wel bestaat. En in al zijn nietigheid is hij tegelijk klein en almachtig. Rutte vereert hem alsof hij zelf slechts een nietige dienaar is. En wellicht is hij dat ook, zolang we niet weten wat de plaats van deze gewone man in de democratie is.