Ineens overviel me een plotseling inzicht. Zo plotseling dat ik vermoed dat het al lange tijd in mezelf rondzong. Dit is het inzicht: u hoeft me niet te lezen. Deze stukjes zijn geen must.
Het inzicht werd uitgelokt door Scott Fagan, de zanger van de South Atlantic Blues, naar wie ik nu zit te kijken en te luisteren. Fagan legde uit dat hij zo'n succes had omdat hij altijd meende wat hij zong. En dat kwam over.
Ik daarentegen heb in de uitleg bij mijn blogs, hier aan de rechterkant, geschreven dat alles voor mij materiaal of uitgangspunt is. Volg ik Agamben, dan zit in het materiaal een esigenza verpakt, een eis dat het tot zijn komt, dat het gerealiseerd wordt. Welnu, dat zal bij mij ook wel het geval zijn. Ik zie alles als aanleiding, als materiaal, om te gebruiken, om er iets mee te doen.
Nu het er staat, als blog, als deze blog, lijkt het die eis te hebben verloren. Ja natuurlijk, ook dit is weer materiaal dat kan worden gebruikt. Maar ook als het niet wordt gebruikt blijft het materiaal, eis.
Hoe verschilt dit inzicht van de mist waarin ik kennelijk nog ronddwaalde? Die mist had te maken met de doelen die met het schrijven verbonden lijken. Het moet gericht worden, zo denken we vaak, aan bepaalde adressanten, en van daaruit worden verbreed tot zoveel mogelijk adressanten. Die adressanten moeten we vermaken, opvoeden, bedienen.
Die dwang verwarren we gauw met de eis die in de materie besloten ligt. We hebben meestal niet door dat de gerichtheid van een tekst aan een adressant juist ertoe leidt dat de tekst wordt geneutraliseerd, kaltgestellt. Hij verliest zijn eisende karakter en kan worden weggeschoven in de archieven, als nutteloos afval.
Echter, afval is niet het enige nutteloze dat er is, en afval wordt steeds minder nutteloos, nu we steeds meer gaan recyclen. Mijn blog is geen afval, want hij is niet gebruikt en niet verteerd. Hij licht even op, er wordt een zijdelingse blik op geworpen. Al lezende beseft de lezer dat hij halverwege is afgedwaald, de tekst vervolgt zijn weg al verdwijnende uit de ooghoeken van de lezer.
Het gebaar van deze blogs: ik strooi iets rond, iets wat ik ben, iets wat ik niet kan laten. Ik kom binnen, pak mijn hoed en gooi hem naar de kapstok. Daar hangt hij, die hoed. Waarschijnlijk zal ik hem vergeten als ik weer naar buiten loop. Ik voel de wind die kouder is dan ik dacht, dankzij de vergeten hoed. Overigens draag ik nooit een hoed. Een Scott Fagan zal ik dus nooit zijn, hooguit een ietsiepietsie ("ik ben een beetje wijzer geworden, voorzichtiger, maar voor het grootste deel nog hetzelfde als vroeger").
zondag 27 november 2016
woensdag 23 november 2016
Gevallen
We wachten in de hal. Via het verticale raam bespeuren we een glimp van het scherm binnen. Zo weten we hoe ver de vergadering binnen gevorderd is. Als ze klaar zijn lopen ze een voor een naar buiten, althans een deel van hen. Ze worden afgewisseld door ons, de docenten van de volgende klas.
Mentor en afdelingsleider zitten in de houding. Wachten tot de onderlinge begroeting en de pauze-compensatie-act verstomt. We kijken allen naar het scherm en volgen de suggesties over de bespreekgevallen. Een voor een worden de docenten van de onvoldoendes opgeroepen hun inschatting te geven over wat voorbij is en wat te verwachten. Er ontstaat consensus.
Ik ervaar deze bijeenkomst van geregelde, maar toevallig ogende docenten als een mooi ritueel. Zinvol zeker ook, want we vernemen van alles over de schilderachtige gevallen, de pakweg 10% die het niet kan bijbenen, niet wil bijbenen, nog niet kan willen.
Al deze gevallen vallen. Ze zijn al eerder gevallen. Ze zullen wederom vallen. Zelden of nooit staat er een op, een die al opgegeven was en het er niet bij laat zitten.
Daar gaan de Ahmeds, Jairs, Huseins, daar gaan de Rubens en Sams. Er zitten zowaar ook meiden bij, de fine de fleur die achterblijft met diverse problematiek. Er wordt niet gezegd: ze vallen, want volgens Karl Popper is naast falsificatie hoop een plicht. Elk geval is een geval apart, elke val getuigt van de hoop die in ons leeft.
En wij, wij hebben toch maar mooi aandacht gegeven, aandacht gepaard aan bezorgdheid. Nog tegen beter weten in blijven we aansporen, we blijven.
Mentor en afdelingsleider zitten in de houding. Wachten tot de onderlinge begroeting en de pauze-compensatie-act verstomt. We kijken allen naar het scherm en volgen de suggesties over de bespreekgevallen. Een voor een worden de docenten van de onvoldoendes opgeroepen hun inschatting te geven over wat voorbij is en wat te verwachten. Er ontstaat consensus.
Ik ervaar deze bijeenkomst van geregelde, maar toevallig ogende docenten als een mooi ritueel. Zinvol zeker ook, want we vernemen van alles over de schilderachtige gevallen, de pakweg 10% die het niet kan bijbenen, niet wil bijbenen, nog niet kan willen.
Al deze gevallen vallen. Ze zijn al eerder gevallen. Ze zullen wederom vallen. Zelden of nooit staat er een op, een die al opgegeven was en het er niet bij laat zitten.
Daar gaan de Ahmeds, Jairs, Huseins, daar gaan de Rubens en Sams. Er zitten zowaar ook meiden bij, de fine de fleur die achterblijft met diverse problematiek. Er wordt niet gezegd: ze vallen, want volgens Karl Popper is naast falsificatie hoop een plicht. Elk geval is een geval apart, elke val getuigt van de hoop die in ons leeft.
En wij, wij hebben toch maar mooi aandacht gegeven, aandacht gepaard aan bezorgdheid. Nog tegen beter weten in blijven we aansporen, we blijven.
zaterdag 19 november 2016
Het mag niet fout gaan
Bij jongeren valt me op dat ze nog niet accepteren dat dingen nu eenmaal fout kunnen gaan. Ja hé, mildheid komt met de jaren! En dan moet je, getuige Herman Koch in het Magazine vanochtend, soms wel denken aan vijftigers of zestigers voordat de mildheid toeslaat.
Het kan dus goed zijn dat het geen tijdsbeeld is maar een leeftijdfenomeen. Toch blijft het idee van het tijdsbeeld hardnekkig, goed, vooral een tijdsbeeld op het gymnasium en van een paar jaar, dat ook zo weer voorbij kan zijn.
Maar het maakt wel dat ik nu op mijn hoede ben. Ik heb me een behoorlijke tijd rondgewenteld in het comfort van jongeren die enorm hun best doen. Weldadig na een lange tijd waarin ze alleen maar onverschilliger leken te worden. Ik herinner me nog zo'n twintig jaar geleden, dat ik een onderzoek bedacht over onverschilligheid en meteen aan jongeren dacht. Het was nog steeds mijn generatie.
Nu ben ik zelf van een generatie die zich nog wel verantwoordelijk voelt voor het doorgeven van het stokje wereld, maar tegelijk de mildheid bereik waarin die verantwoordelijkheid zich eerder vertaalt in getuigen, begrijpen, leren, dan in oordelen en moraal. In die toestand verwacht ik geleidelijk te schuiven van de ene fase naar de volgende.
Fase 1 is nu dus voorbij, het onbekommerde genieten van het comfort van jongeren die enorm hun best doen. Er lekker gebruik van maken, voor alle opdrachten een cijfer geven en oneindig respect voor het perfectionisme. Ik zit alweer een tijdje in fase 2, de bezorgdheid en boosheid. Wat doen die jongeren zichzelf en anderen tekort, schud ik mijn hoofd. Ze duiken op alles waar ze een cijfer voor kunnen krijgen en zijn doodsbang dat het een keer tegenvalt. Of, als de pleuris uitbreekt, dat het nog een keer gebeurt. En ja, de omtrekken van fase 3 zie ik al opdoemen, mijn onbegrip, waar komt het vandaan en waar gaat het eigenlijk over? Fase 4 kan ik al voorspellen, de herkenning van mezelf, de permanente angst waarin ik altijd leefde en nog steeds leef om aan alle verwachtingen te voldoen die ergens rondzweven, in het werkelijke en imaginaire universum. Fase 5: mijn schaamte en schuldgevoel. Ik heb niet kunnen voorkomen dat deze jongeren zo bang werden.
Ergens, in een van de volgende fases, hoop ik ietsje filosofischer te worden. Wat heb ik nog niet goed begrepen van mijn eigen mildheid? Waar ga ik de fout in door me in al die fases te bewegen naar een bestemming die ik niet doorzie? Ook dit proces verloopt weer in fases, maar ik zal dan op metaniveau zitten: zelfveroordeling, zelfgenezing, nieuwsgierigheid, zingeving, ermee sterven, ermee leven.
Ermee leven niet in een negatieve betekenis, hoop ik, maar als het hoogst bereikbare, de absolute perfectie.
Het kan dus goed zijn dat het geen tijdsbeeld is maar een leeftijdfenomeen. Toch blijft het idee van het tijdsbeeld hardnekkig, goed, vooral een tijdsbeeld op het gymnasium en van een paar jaar, dat ook zo weer voorbij kan zijn.
Maar het maakt wel dat ik nu op mijn hoede ben. Ik heb me een behoorlijke tijd rondgewenteld in het comfort van jongeren die enorm hun best doen. Weldadig na een lange tijd waarin ze alleen maar onverschilliger leken te worden. Ik herinner me nog zo'n twintig jaar geleden, dat ik een onderzoek bedacht over onverschilligheid en meteen aan jongeren dacht. Het was nog steeds mijn generatie.
Nu ben ik zelf van een generatie die zich nog wel verantwoordelijk voelt voor het doorgeven van het stokje wereld, maar tegelijk de mildheid bereik waarin die verantwoordelijkheid zich eerder vertaalt in getuigen, begrijpen, leren, dan in oordelen en moraal. In die toestand verwacht ik geleidelijk te schuiven van de ene fase naar de volgende.
Fase 1 is nu dus voorbij, het onbekommerde genieten van het comfort van jongeren die enorm hun best doen. Er lekker gebruik van maken, voor alle opdrachten een cijfer geven en oneindig respect voor het perfectionisme. Ik zit alweer een tijdje in fase 2, de bezorgdheid en boosheid. Wat doen die jongeren zichzelf en anderen tekort, schud ik mijn hoofd. Ze duiken op alles waar ze een cijfer voor kunnen krijgen en zijn doodsbang dat het een keer tegenvalt. Of, als de pleuris uitbreekt, dat het nog een keer gebeurt. En ja, de omtrekken van fase 3 zie ik al opdoemen, mijn onbegrip, waar komt het vandaan en waar gaat het eigenlijk over? Fase 4 kan ik al voorspellen, de herkenning van mezelf, de permanente angst waarin ik altijd leefde en nog steeds leef om aan alle verwachtingen te voldoen die ergens rondzweven, in het werkelijke en imaginaire universum. Fase 5: mijn schaamte en schuldgevoel. Ik heb niet kunnen voorkomen dat deze jongeren zo bang werden.
Ergens, in een van de volgende fases, hoop ik ietsje filosofischer te worden. Wat heb ik nog niet goed begrepen van mijn eigen mildheid? Waar ga ik de fout in door me in al die fases te bewegen naar een bestemming die ik niet doorzie? Ook dit proces verloopt weer in fases, maar ik zal dan op metaniveau zitten: zelfveroordeling, zelfgenezing, nieuwsgierigheid, zingeving, ermee sterven, ermee leven.
Ermee leven niet in een negatieve betekenis, hoop ik, maar als het hoogst bereikbare, de absolute perfectie.
Abonneren op:
Posts (Atom)