Wandelen doen we allemaal, mede door corona. Het ligt niet per se voor de hand om er blogs aan te wijden. Wandelen is een vorm van vakantie, je hoeft even helemaal niks, zelfs geen blog schrijven. Toch vraag ik me na mijn wandelingen af of ik ze niet kan gebruiken om erover te schrijven. Als je al schrijft, moet je alles meepakken wat er te pakken valt.
De verhouding tussen wandelen en schrijven zien we terug bij Robert Walser, van wie ik kort geleden Der Gehülfe las (zie deze blog). Vriend Eric Bolle adviseerde me het boek over Walsers wandelingen met diens mecenas Carl Seelig (zelf ook schrijver). Eric neem ik altijd serieus, zeker als hij erbij zegt dat Walser 'mij op de huid is geschreven'. Maar helaas, het boek was uitgeleend. Ik downloadde toen maar het e-book Der Spaziergang van Walser zelf (het is ook in het Nederlands vertaald). Ook niet mis. Misschien kan ik er iets uithalen wat ons helpt het verband tussen wandelen en schrijven beter te begrijpen.
Nu moet ik niet te snel heenrazen over mijn eigen schrijfsel tot dusver, zeker als Eric me de aanwijzing geeft dat Walser me op de huid is geschreven. Ik ben zojuist bij het schrijven over Walsers boekje begonnen met het neerzetten van een thema (eerste alinea, zie boven), en daarna heb ik een paar boeken genoemd (tweede alinea). Hierin zitten al aanwijzingen hoe we Walser kunnen lezen. En als dat klopt, kunnen we misschien het boekje van Walser begrijpen als een en al aanwijzing hoe we zijn andere boeken kunnen lezen. Zoiets las ik in een beschouwing op internet, door iemand die meer van Walser heeft gelezen dan ik.
Walser begint Der Spaziergang met een lange zin waarin hij zijn schrijfkamer verlaat om te gaan wandelen:
'Ich teile mit, daß ich eines schönen Vormittags, ich weiß nicht mehr genau, um wieviel Uhr, da mich die Lust, einen Spaziergang zu machen, ankam, den Hut auf den Kopf setzte, das Schreib-und Geisterzimmer verließ, die Treppe hinunterlief, um auf die Straße zu eilen.'
Eerst komt hij in het trappenhuis een vrouw tegen aan wie hij geen aandacht kan schenken, omdat hij geen tijd te verliezen heeft. Haast haast haast. Nu vertelt Seelig, las ik ergens, dat Walser zelf nooit een hoed opzette en er een enorm stevig tempo op na hield bij zijn wandelingen, meer dan acht kilometer per uur. We moeten dus niet te snel conclusies trekken. Mogelijk is de hoofdpersoon van het verhaal niet Walser zelf, en mogelijk moeten we zijn wandelen niet te snel zien als poging om even tot rust te komen. Ook moeten we niet meteen concluderen dat Walser probeert door te schrijven zijn wandeling te begrijpen. Hij deelt ons iets mee, en wat hij meedeelt is dat hij zin kreeg. Die zin 'kwam aan', het is niet iets waarover je per se nadenkt of waarover je beslist. Jij bent het niet die gaat wandelen, maar de zin, die Lust.
Kort daarna komt Walser langs een boekhandel, en hij stapt er even binnen. Hij vraagt naar het allerbeste boek, het boek dat iedereen gelezen moet hebben, maar raakt in een rare discussie met de verkoper, zeker als hij nog vraagt of dit boek ook werkelijk goed is. 'Was für eine gänzlich überflüssige und unstatthafte Frage', zegt de verkoper, en vervolgens laat de ik-figuur het boek in de winkel liggen. Het is ook maar de vraag of hij het had kunnen betalen. Als hij vervolgens het bankgebouw binnenloopt komen we erachter dat hij geld krijgt, naar we mogen aannemen voor zijn schrijfwerk.
Later in het verhaal is er een passage waarin de wandelaar tegenover de belastingdienst dat hij niet over vermogen beschikt. De donaties die hij krijgt heeft hij nodig om te schrijven. Maar, zegt de belastingambtenaar, 'men ziet u altijd wandelen!' Ja, zegt de wandelaar/ schrijver, maar dan betoogt hij dat hij het wandelen nodig heeft voor zijn werk, en dat is nu eenmaal schrijven. Zonder wandelen zou hij niet in contact staan met de wereld, geen observaties kunnen maken en niets hebben om over te schrijven.
Nu ben ik al bijna ver genoeg om mijn eigen vraag te beantwoorden. Ik schrijf over Walser omdat ik blij ben dat ik dan weer over iets kan schrijven, het verhaal van Walser is mijn observatie, zou je kunnen zeggen. Ook bij mij zijn er donaties, ik word betaald door mijn werkgever, niet om te schrijven, maar ik gebruik het wel daarvoor, en zeker ook door de donateurs van Google die me in staat stellen deze blog te publiceren. Mijn schrijfactiviteit vloeit voort uit het lezen, en mijn lezen is een vorm van wandelen. Ik verdien met mijn schrijven helemaal niets, net als de wandelaar/ schrijver van het verhaal van Walser, wiens boeken ook niet verkocht en gelezen worden. Hiermee sluit ik aan bij het onderwerp van mijn vorige blog over Walser, waar ik opende met diens verhaal 'Ich habe nichts.'
We komen in een soort spiritualiteit terecht, de verteller verlaat zijn schrijfkamer waarin - denk weer aan die eerste zin - de Geister rondwaren, en komt verderop met mooie beschouwingen over de ziel, over zijn ervaring van de wereld als liefdevol en mooi, een ervaring die hij opdoet bij het wandelen. Zo zouden we Der Spaziergang kunnen opvatten als een spirituele les. Door de ideale beschrijving van de wandeling worden we verleid om bij onze wandeling een soortgelijke ervaring op te doen, zodat we zien hoe liefdevol en mooi de wereld eigenlijk is, achter alle lelijkheid en haast.
Het paradoxale van deze ervaring is dat we gaan twijfelen aan die openingswoorden, 'Ich teile mit...' Want de mooiste beschrijving is nu juist als de wandelaar midden in het bos is en er geen geluid meer is: 'Wat maakte de betoverende stilte van het bos mij gelukkig!' Het hoogtepunt van de mededeling is de ervaring dat er even niets medegedeeld wordt, en precies dat wordt medegedeeld. Dat mag je best spiritualiteit noemen, maar die term is zo beladen met allerlei betekenissen en stemmen dat de ervaring van stilte erdoor geblokkeerd kan worden.
Hoe moeten we het verhaal qua verhaal dan begrijpen? Is het een mooie, betoverende uitwissing van de gelukservaring door de stilte prijs te geven aan de taal, de mooie literatuur, het boek dat je gelezen moet hebben (en in de winkel laat liggen)?
Ach, misschien wil ik wel teveel. We kunnen van de arme Walser niet verlangen dat hij alle raadsels voor ons oplost, het is al mooi dat hij ons een verhaal geeft waarin we ons kunnen spiegelen, een verhaal als een wandeling. Met een beetje geluk zit er in dat verhaal ook de ervaring van stilte verpakt. De ervaring van de wandelaar zou dan volmaakt de ervaring van de stilte weerspiegelen, de Seele weerspiegeld in de Geister van de schrijfkamer.
Wat niet wordt bevredigd bij deze uitleg is dat we graag willen dat wandelen meer is dan het opdoen van stof ter overdenking en mededeling. Eric zou misschien zeggen dat we graag in contact komen met het heilige, bij onze wandeling, iets wat je bij het schrijven nooit kan lukken, hoogstens bij benadering. Het heilige zou hier de ervaring kunnen zijn van het niets hebben, waardoor je je openstelt voor de wereld die je alles schenkt. Je hebt niets omdat je alles al hebt, en dat ervaar je bij wandelen.
Ik denk nu even aan mijn filosofische held Agamben, die het niet hebben, de armoede, nog radicaler wil denken. Hij bekritiseert Heidegger ergens als deze in de naoorlogse armoede in Duitsland ontdekt dat je je juist in die toestand geestelijk rijk kunt voelen. Dan zouden we het spirituele van de spiritualiteit weer kunnen begrijpen, het is de geestelijke rijkdom, dat wil zeggen de schoonheid en liefde van de wereld, die we ontmoeten als we die wereld zelf met liefde bejegenen, met name in een wandeling, of als we onze consumptie onderbreken, of laten onderbreken. Echter, armoede staat volgens Agamben niet gelijk aan geestelijke rijkdom, het gaat erom dat we een andere verhouding tot de wereld innemen dan die van het hebben. We hebben helemaal niets.
Walser sluit zijn vertelling niet af met het huilen van de verteller (denk ook aan het huilen van de hoofdpersoon van het korte verhaal 'Ich habe nichts' (zie hier)), waarmee hij de regen weerspiegelt, de regen die hij ervaart als het huilen van de wereld. Daarna komt nog de herinnering aan een meisje dat mooi en jugendfrisch was. De verteller had haar gevraagd of ze geloofde in zijn oprechte liefde voor haar. Het meisje had 'nein' gezegd, er waren blijkbaar omstandigheden waardoor ze moest vertrekken, en de verteller was geen verdere poging gegund haar te overtuigen van zijn liefde. Daarmee was ook het ware, ultieme geluk voor hem geblokkeerd. Nu is het nog maar een herinnering.
Geblokkeerd is het ware geluk, maar misschien ook het ongeluk. De verteller had bloemen verzameld, en als het mooie meisje dan niet de bestemming van die bloemen kon zijn, dan kon hij de bloemen misschien een andere bestemming geven. Hier de laatste regels:
'Wozu dann die Blumen? "Sammelte ich Blumen, um sie auf mein Unglück zu legen?", fragte ich mich, und der Strauß fiel mir aus der Hand. Ich hatte mich erhoben, um nach Hause zu gehen; denn es war schon spät, und alles war Dunkel.'
Het lijkt erop dat het de wandelaar/ schrijver niet vergund is om zijn geluk te bezegelen, het geluk van zijn natuurervaring, maar evenmin om zijn ongeluk te bezegelen.
Het verhaal Der Spaziergang, zo weten we, schreef Walser in een hotel, in augustus 1916 op de zolderkamer van hotel Blaues Kreuz in zijn geboortestad Biel, Zwitserland.
Ik moet denken aan het boek dat Inez net af heeft, waarin ze schrijft over haar jeugd, waarin haar gezin nooit lang ergens woonde, weer verhuisde, maar op een bepaalde manier ook steeds weer thuiskwam. Ze gebruikt daarvoor de term 'thuisdrift'. Misschien moeten we wandelen ook meer zo zien. Het is een manier om je huis te verlaten, inclusief je schrijfkamer, en een tijd later weer thuis te komen. Je hebt geen vaste plaats, maar je bent ook geen nomade.
En zo is er altijd een moment dat je er klaar mee bent, met wandelen, met schrijven, je zou er nog verder over kunnen doorgaan, maar het is genoeg geweest. Er zijn weer andere dingen die je gaat doen, je gaat weer naar huis. Ik ga zometeen lunchen, tijdens een wandeling, of gewoon, hier thuis.