zaterdag 29 maart 2025

Waar brengt het wandelen ons? Robert Walser deelt mee

Wandelen doen we allemaal, mede door corona. Het ligt niet per se voor de hand om er blogs aan te wijden. Wandelen is een vorm van vakantie, je hoeft even helemaal niks, zelfs geen blog schrijven. Toch vraag ik me na mijn wandelingen af of ik ze niet kan gebruiken om erover te schrijven. Als je al schrijft, moet je alles meepakken wat er te pakken valt.

De verhouding tussen wandelen en schrijven zien we terug bij Robert Walser, van wie ik kort geleden Der Gehülfe las (zie deze blog). Vriend Eric Bolle adviseerde me het boek over Walsers wandelingen met diens mecenas Carl Seelig (zelf ook schrijver). Eric neem ik altijd serieus, zeker als hij erbij zegt dat Walser 'mij op de huid is geschreven'. Maar helaas, het boek was uitgeleend. Ik downloadde toen maar het e-book Der Spaziergang van Walser zelf (het is ook in het Nederlands vertaald). Ook niet mis. Misschien kan ik er iets uithalen wat ons helpt het verband tussen wandelen en schrijven beter te begrijpen.

Nu moet ik niet te snel heenrazen over mijn eigen schrijfsel tot dusver, zeker als Eric me de aanwijzing geeft dat Walser me op de huid is geschreven. Ik ben zojuist bij het schrijven over Walsers boekje begonnen met het neerzetten van een thema (eerste alinea, zie boven), en daarna heb ik een paar boeken genoemd (tweede alinea). Hierin zitten al aanwijzingen hoe we Walser kunnen lezen. En als dat klopt, kunnen we misschien het boekje van Walser begrijpen als een en al aanwijzing hoe we zijn andere boeken kunnen lezen. Zoiets las ik in een beschouwing op internet, door iemand die meer van Walser heeft gelezen dan ik.

Walser begint Der Spaziergang met een lange zin waarin hij zijn schrijfkamer verlaat om te gaan wandelen:

'Ich teile mit, daß ich eines schönen Vormittags, ich weiß nicht mehr genau, um wieviel Uhr, da mich die Lust, einen Spaziergang zu machen, ankam, den Hut auf den Kopf setzte, das Schreib-und Geisterzimmer verließ, die Treppe hinunterlief, um auf die Straße zu eilen.'

Eerst komt hij in het trappenhuis een vrouw tegen aan wie hij geen aandacht kan schenken, omdat hij geen tijd te verliezen heeft. Haast haast haast. Nu vertelt Seelig, las ik ergens, dat Walser zelf nooit een hoed opzette en er een enorm stevig tempo op na hield bij zijn wandelingen, meer dan acht kilometer per uur. We moeten dus niet te snel conclusies trekken. Mogelijk is de hoofdpersoon van het verhaal niet Walser zelf, en mogelijk moeten we zijn wandelen niet te snel zien als poging om even tot rust te komen. Ook moeten we niet meteen concluderen dat Walser probeert door te schrijven zijn wandeling te begrijpen. Hij deelt ons iets mee, en wat hij meedeelt is dat hij zin kreeg. Die zin 'kwam aan', het is niet iets waarover je per se nadenkt of waarover je beslist. Jij bent het niet die gaat wandelen, maar de zin, die Lust.

Kort daarna komt Walser langs een boekhandel, en hij stapt er even binnen. Hij vraagt naar het allerbeste boek, het boek dat iedereen gelezen moet hebben, maar raakt in een rare discussie met de verkoper, zeker als hij nog vraagt of dit boek ook werkelijk goed is. 'Was für eine gänzlich überflüssige und unstatthafte Frage', zegt de verkoper, en vervolgens laat de ik-figuur het boek in de winkel liggen. Het is ook maar de vraag of hij het had kunnen betalen. Als hij vervolgens het bankgebouw binnenloopt komen we erachter dat hij geld krijgt, naar we mogen aannemen voor zijn schrijfwerk.

Later in het verhaal is er een passage waarin de wandelaar tegenover de belastingdienst dat hij niet over vermogen beschikt. De donaties die hij krijgt heeft hij nodig om te schrijven. Maar, zegt de belastingambtenaar, 'men ziet u altijd wandelen!' Ja, zegt de wandelaar/ schrijver, maar dan betoogt hij dat hij het wandelen nodig heeft voor zijn werk, en dat is nu eenmaal schrijven. Zonder wandelen zou hij niet in contact staan met de wereld, geen observaties kunnen maken en niets hebben om over te schrijven.

Nu ben ik al bijna ver genoeg om mijn eigen vraag te beantwoorden. Ik schrijf over Walser omdat ik blij ben dat ik dan weer over iets kan schrijven, het verhaal van Walser is mijn observatie, zou je kunnen zeggen. Ook bij mij zijn er donaties, ik word betaald door mijn werkgever, niet om te schrijven, maar ik gebruik het wel daarvoor, en zeker ook door de donateurs van Google die me in staat stellen deze blog te publiceren. Mijn schrijfactiviteit vloeit voort uit het lezen, en mijn lezen is een vorm van wandelen. Ik verdien met mijn schrijven helemaal niets, net als de wandelaar/ schrijver van het verhaal van Walser, wiens boeken ook niet verkocht en gelezen worden. Hiermee sluit ik aan bij het onderwerp van mijn vorige blog over Walser, waar ik opende met diens verhaal 'Ich habe nichts.'

We komen in een soort spiritualiteit terecht, de verteller verlaat zijn schrijfkamer waarin - denk weer aan die eerste zin - de Geister rondwaren, en komt verderop met mooie beschouwingen over de ziel, over zijn ervaring van de wereld als liefdevol en mooi, een ervaring die hij opdoet bij het wandelen. Zo zouden we Der Spaziergang kunnen opvatten als een spirituele les. Door de ideale beschrijving van de wandeling worden we verleid om bij onze wandeling een soortgelijke ervaring op te doen, zodat we zien hoe liefdevol en mooi de wereld eigenlijk is, achter alle lelijkheid en haast.

Het paradoxale van deze ervaring is dat we gaan twijfelen aan die openingswoorden, 'Ich teile mit...' Want de mooiste beschrijving is nu juist als de wandelaar midden in het bos is en er geen geluid meer is: 'Wat maakte de betoverende stilte van het bos mij gelukkig!' Het hoogtepunt van de mededeling is de ervaring dat er even niets medegedeeld wordt, en precies dat wordt medegedeeld. Dat mag je best spiritualiteit noemen, maar die term is zo beladen met allerlei betekenissen en stemmen dat de ervaring van stilte erdoor geblokkeerd kan worden.

Hoe moeten we het verhaal qua verhaal dan begrijpen? Is het een mooie, betoverende uitwissing van de gelukservaring door de stilte prijs te geven aan de taal, de mooie literatuur, het boek dat je gelezen moet hebben (en in de winkel laat liggen)?

Ach, misschien wil ik wel teveel. We kunnen van de arme Walser niet verlangen dat hij alle raadsels voor ons oplost, het is al mooi dat hij ons een verhaal geeft waarin we ons kunnen spiegelen, een verhaal als een wandeling. Met een beetje geluk zit er in dat verhaal ook de ervaring van stilte verpakt. De ervaring van de wandelaar zou dan volmaakt de ervaring van de stilte weerspiegelen, de Seele weerspiegeld in de Geister van de schrijfkamer.

Wat niet wordt bevredigd bij deze uitleg is dat we graag willen dat wandelen meer is dan het opdoen van stof ter overdenking en mededeling. Eric zou misschien zeggen dat we graag in contact komen met het heilige, bij onze wandeling, iets wat je bij het schrijven nooit kan lukken, hoogstens bij benadering. Het heilige zou hier de ervaring kunnen zijn van het niets hebben, waardoor je je openstelt voor de wereld die je alles schenkt. Je hebt niets omdat je alles al hebt, en dat ervaar je bij wandelen.

Ik denk nu even aan mijn filosofische held Agamben, die het niet hebben, de armoede, nog radicaler wil denken. Hij bekritiseert Heidegger ergens als deze in de naoorlogse armoede in Duitsland ontdekt dat je je juist in die toestand geestelijk rijk kunt voelen. Dan zouden we het spirituele van de spiritualiteit weer kunnen begrijpen, het is de geestelijke rijkdom, dat wil zeggen de schoonheid en liefde van de wereld, die we ontmoeten als we die wereld zelf met liefde bejegenen, met name in een wandeling, of als we onze consumptie onderbreken, of laten onderbreken. Echter, armoede staat volgens Agamben niet gelijk aan geestelijke rijkdom, het gaat erom dat we een andere verhouding tot de wereld innemen dan die van het hebben. We hebben helemaal niets.

Walser sluit zijn vertelling niet af met het huilen van de verteller (denk ook aan het huilen van de hoofdpersoon van het korte verhaal 'Ich habe nichts' (zie hier)), waarmee hij de regen weerspiegelt, de regen die hij ervaart als het huilen van de wereld. Daarna komt nog de herinnering aan een meisje dat mooi en jugendfrisch was. De verteller had haar gevraagd of ze geloofde in zijn oprechte liefde voor haar. Het meisje had 'nein' gezegd, er waren blijkbaar omstandigheden waardoor ze moest vertrekken, en de verteller was geen verdere poging gegund haar te overtuigen van zijn liefde. Daarmee was ook het ware, ultieme geluk voor hem geblokkeerd. Nu is het nog maar een herinnering.

Geblokkeerd is het ware geluk, maar misschien ook het ongeluk. De verteller had bloemen verzameld, en als het mooie meisje dan niet de bestemming van die bloemen kon zijn, dan kon hij de bloemen misschien een andere bestemming geven. Hier de laatste regels:

'Wozu dann die Blumen? "Sammelte ich Blumen, um sie auf mein Unglück zu legen?", fragte ich mich, und der Strauß fiel mir aus der Hand. Ich hatte mich erhoben, um nach Hause zu gehen; denn es war schon spät, und alles war Dunkel.'

Het lijkt erop dat het de wandelaar/ schrijver niet vergund is om zijn geluk te bezegelen, het geluk van zijn natuurervaring, maar evenmin om zijn ongeluk te bezegelen.

Het verhaal Der Spaziergang, zo weten we, schreef Walser in een hotel, in augustus 1916 op de zolderkamer van hotel Blaues Kreuz in zijn geboortestad Biel, Zwitserland.

Ik moet denken aan het boek dat Inez net af heeft, waarin ze schrijft over haar jeugd, waarin haar gezin nooit lang ergens woonde, weer verhuisde, maar op een bepaalde manier ook steeds weer thuiskwam. Ze gebruikt daarvoor de term 'thuisdrift'. Misschien moeten we wandelen ook meer zo zien. Het is een manier om je huis te verlaten, inclusief je schrijfkamer, en een tijd later weer thuis te komen. Je hebt geen vaste plaats, maar je bent ook geen nomade.

En zo is er altijd een moment dat je er klaar mee bent, met wandelen, met schrijven, je zou er nog verder over kunnen doorgaan, maar het is genoeg geweest. Er zijn weer andere dingen die je gaat doen, je gaat weer naar huis. Ik ga zometeen lunchen, tijdens een wandeling, of gewoon, hier thuis.

 T. A Biel 88 Unteres Quai und Hotel zum blauen Kreuz (Archiveinheit)

zaterdag 22 maart 2025

Weg van het lichaam - Depot Wageningen

Ons lichaam is er altijd. Als het er niet is zoek je manieren om je er bewust van te zijn. Of het dringt zich op, want liefde komt van twee kanten. Ook kun je met elkaar afspreken en - zoals wij gisteren, Cor en ik - op dezelfde plek op elkaar zitten wachten, slechts gescheiden door de muren van het gebouw. Je bent er, maar je merkt het niet. Je zit te wachten, maar het was nergens voor nodig.

We liepen door het gebouw waar kunstenaars lichamen hadden uitgebeeld, het Depot in Wageningen. Om zoiets te doen moet je een verwante geestesgesteldheid hebben. Je loopt en kijkt ongeveer in hetzelfde tempo. Je wil praten over de beelden maar niet teveel. Het mysterie moet immers in stand blijven. Je moet allebei ongeveer evenveel praten, en dat moet niet teveel moeite kosten.

Ook hadden we allebei vooraf niet het idee om een gids te kopen, ook niet toen bleek dat er bij de kunstwerken alleen nummers stonden, geen titels en toelichting. Een zekere zorgeloosheid zal hebben meegespeeld, en je hoeft niet alles te overleggen en expliciteren. En al helemaal niet als je langs kunst loopt. We zitten nog volop in de trend om kunst voor zich te laten spreken, titels en uitleg kunnen gemist worden.

Misschien zoals het lichaam. De website las ik pas achteraf, en die herinnerde me eraan dat uitbeelding van lichamen van alle tijden is. Het model is het torso van de Belvedere in de Vaticaanse musea. Daarvan staat in het Depot een kopie. Het beeld mist hoofd, armen en benen, er is een draaiing in de romp, vandaar wellicht die naam torso. Bij diverse andere beelden probeerden we de weergegeven draaiingen te begrijpen, door ze na te doen. Kan die arm wel die knie omvatten, of moet het dan de arm van een ander zijn?

En omdat we theologen zijn maakt het nogal wat uit of die arm van jezelf of van een ander is. Het lichaam, dat is er normaal gesproken elke keer weer een. Bij een grotesk liggend lichaam dacht ik dat het er ook twee konden zijn. Ik moest denken aan 'het beest met twee ruggen' zoals Rabelais lacht om een vrijend stel. Of de zwangere vrouw met boomwortels in plaats van voeten. Een, twee, drie?

Je zou er haast filosofisch van worden. Misschien draait het in de filosofie om de mogelijkheid het lichaam te vergeten, of om de acceptatie van het gegeven dat we het lichaam voortdurend vergeten. Je maakt er een mooi of sprekend beeld van en hebt het zodoende getransformeerd in een ideaalbeeld. Er is maar weinig wat daartegen helpt.

Je zou mijn weg naar het Depot kunnen opvatten als contact maken met mijn lichaam, want ik was op de fiets gegaan. Je voelt je benen en je kont, je zet je handen anders neer op het stuur zodat het makkelijker voelt. Wat zeggen filosofen dan, bijvoorbeeld als ze zoals Aristoteles of Nietzsche een pleidooi houden voor wandelen? Zo kun je makkelijker praten en denken. Zie je wel, filosofie is het eindstadium van de losmaking van het lichaam.

OverStuur? - Marijn Scherjon
Marijn Scherjon, OverStuur?

zaterdag 15 maart 2025

Genieten van jezelf als genezende - Walser lezen via Benjamin

Ik heb niets, sorry. Als ik iets had, zou ik het je wel geven.

Is dit een bekentenis? Een geestelijke oefening? Dan zou ik je alsnog iets te geven hebben, maar dat heb ik zoals gezegd niet.

Ik heb dit niet van mezelf. Zojuist las ik een kort verhaal van Robert Walser (Zwitserland, 1878-1956), Het verhaaltje heet 'Ich habe nichts.' Een goede jongeman loopt vrolijk door het land. Een kalfje geeft hem te verstaan dat het iets van hem wil hebben. Maar hij heeft dus niets. Als hij verder loopt komt hij nog meer dieren tegen, en ook aan die dieren zegt hij dat hij niets heeft. Het verhaaltje eindigt enigszins verrassend. Hij had de dieren graag een beter bestaan gegeven,

'Aber ich bin ja nichts, kann ja nichts, habe in Gottes Namen nichts, und in dieser weiten grossen Welt bin ich nur ein armer, schwacher, machtloser Mensch,' sprach er, und wie er die Welt so schön sah, und wie er so an die Tiere dachte, und daran, dass er und alle seine Freunde, Menschen und Tiere, so hilflos seien, konnte er unmöglich weitergehen. Er legte sich, unweit von der Strasse, in die Wiese, um sich satt zu weinen, so ein dummer Bursche.' (Prosastücke p.35)

Misschien heb ik iets te snel gezegd dat deze blog geen geestelijke oefening is. Niet - inderdaad - in de zin van een training waarin ik me iets verwerf, een kunst of vaardigheid. Iets wat ik meemaak, en door er een oefening van te maken verander in een geestelijk bezit. Meer een experiment, iets wat ik gelezen heb bij Walser en waarover ik graag wil schrijven. En als je eenmaal zo'n experiment doet, wil je het ook goed doen, kijken waar je uitkomt.

Je zou zo'n experiment kunnen zien als een wandeling, je weet niet wat je onderweg allemaal tegenkomt. Zo wandel of fiets ik heel wat af. Ik wil er soms graag over schrijven, maar weet niet wat. Er gebeurt best wel veel op zo'n wandeling, dieren inderdaad. De vogels vliegen of staan in het water, zoeken in deze tijd nestmateriaal, ze doen van alles. Het is natuurlijk mooi dat ik dat allemaal zie. En het is ook wel voldoende, en de dieren vragen me niets, zoals in het verhaal. Maar ik herken wel dat verlangen om van betekenis te zijn, om de dieren te helpen, hun iets te geven. Maar wat dan? En zo ben ik toch weer bezig met mezelf.

Filosoof Walter Benjamin ziet Walser als iemand die van zichzelf geniet, en wel als een genezende. De helden van Walser hebben geen succes in de wereld, en als ze dat wel hebben lijken ze hun eigen glazen in te gooien. Ze houden van de wereld. Ik denk dan meteen aan Der Gehülfe, de roman van Walser die ik net uit heb. Hoofdpersoon Joseph houdt van het huis en de mensen bij wie hij in dienst is, als bediende, een soort kantoormedewerker. De liefde voor zijn werkgever neemt de vorm aan van medelijden, of zelfs verachting en angst. Joseph kan die medelijden en verachting alleen verklaren door zijn liefde. Hoe kan Benjamin dan zeggen dat de helden van Walser van zichzelf genieten? Is liefde niet altijd gericht op anderen, op de wereld?

Jazeker, dat is zo. Maar daarmee, met die liefde raken we normaal gesproken in de knoop met onszelf. We beleven de wereld als een mythe, waarin we lijden aan het kwaad in de ander en onszelf, en een strijd te voeren hebben, die in laatste instantie neerkomt op de strijd met onszelf. Het wordt avond, we willen niet dat het nacht wordt, de nacht waarin we aan onszelf en ons gepieker zijn overgeleverd.

Kijk, dat is het verschil met Joseph en de andere helden van Walser. Ze knopen aan bij de mythe, de strijd, de nacht, de waanzin, en hebben die achter zich. Dat verklaart volgens Benjamin hun 'onmenselijke, onwrikbare oppervlakkigheid'. Ze zijn genezen, geheeld.

Ik wilde Der Gehülfe graag lezen omdat ik Benjamin al in mijn achterhoofd had, en natuurlijk Kafka, voor wie Walser een lievelingsschijver was. Bij Kafka kom je ook Gehilfe tegen, met de iets modernere spelling, met name in Das Schloss. Benjamin schrijft ook daarover, en zo zijn de assistenten al sinds de jaren tachtig een soort rode draad in mijn wereldvisie. Ik spiegel me graag aan deze mensen, ik ben tenslotte ook in dienst bij een instelling. In tamelijk letterlijke zin gaat de overeenkomst met Joseph nog verder, want in mijn huidige baan kwam ik terecht toen ik in een depressie zat, en mijn therapeuten het belangrijk vonden dat ik de baan op school gebruikte om te genezen. Net als Joseph kom ik uit de nacht en ben ik misschien, als ik terugkijk op de laatste vijftien jaar, in staat geweest om met al mijn wisselende emoties te houden van de mensen op die school, al had ik dat niet altijd door.

Nog steeds kan ik het niet zien als een geestelijke oefening. Misschien ben ik daarvoor ook gewoon te dom, of nog niet dom genoeg. Ik kan die Gehilfe alleen zien als een soort ideale figuren, mythische helden, die hun gevechten leveren met de monsters, al weet ik ook wel beter. Wat bijvoorbeeld die Bursche in het korte verhaal hierboven wil is ophouden met wandelen en de mensen helpen, ook al acht hij zich daartoe niet in staat, en eens goed uithuilen. Die helden zijn geen heiligen, geen 'geheelde' mensen in de zin dat ze hun liefde omzetten in goede daden. Integendeel, ze hebben ineens geen zin meer in al dat gewandel. Gehülfe Joseph verricht wel een goede daad, hij gaat met zijn voorganger die aan lager wal is geraakt aan de drank en haalt hem daarna binnen in het huis van zijn baas, en maakt zich zo onmogelijk. Goede daad, ligt er maar aan voor wie: niemand schiet er iets mee op, Joseph moet vertrekken en heeft helemaal niets.

We moeten dat niets hebben dus niet romantiseren. Het is meer iets voor een verhaal, een verhaal dat ons uiteindelijk niet helpt. We lezen het, laten het achter ons, en gaan weer verder met ons leven.

Nog even terugkoppelen naar de blog die ik gisteren schreef, naar aanleiding van een film die ik zag, en waarin ik ook nadacht over dat niets hebben. Ik wilde er afstand doen van levenslessen, al ben ik ook gewoon wie ik ben, en de levenslessen blijven op de loer liggen. In deze blog hier ben ik daarop doorgegaan. Als ik geen levenslessen wil leren, moet ik dan niet weer terug naar de serie Oefeningen in wat ik zoal meemaak, de geestelijke oefeningen? Hopelijk heb ik duidelijk kunnen maken dat ik die hele idee van geestelijke oefening graag wil problematiseren. De vraag is niet hoe we in bezit kunnen komen van geestelijke rijkdom, maar hoe we over een verhaal kunnen schrijven zoals dat van Walser.

Ik moet denken aan iets wat ik over Walser las. Later in zijn leven werd hij depressief en moest hij worden opgenomen. Hij hield toen op met schrijven. Hij zag het gek zijn min of meer als zijn taak, hij wilde in die kliniek gek zijn, en dus niet schrijven. Denk ik terug aan die typering van Benjamin, Genesender, dan moeten we dat niet opvatten als 'genezene', iemand die de waanzin definitief achter zich laat. Zolang Walser schreef kon hij van zichzelf genieten als genezende, en toen dat voorbij was kon of wilde hij ook niet meer schrijven.

Zo ongeveer kan ik ook genieten van het schrijven, ik begrijp nu weer ietsje beter wat ik aan het doen ben. Ik ben niet gek zeg.

Robert Walser - Wikipedia