Bij oefenen hoort maximalisatie. Hoe meer je oefent, hoe vaker je de handeling verricht, hoe sterker de echte handeling kan worden. En hoe sterker de handeling kan worden, hoe sterker hij inderdaad wordt.
Dan kan dat resultaat alleen maar tegenvallen. Dan wordt snel gezegd: ga nog maar wat oefenen. Oefenen hoort dan ineens tot minimalisatie. Het is het teken van onmacht, ridiculisering, degradatie.
De welbewuste vervanging van voorbereiding op de sterkste handeling door een beetje oefenen kan duiden op ironische bescheidenheid.
Het kan de wilde gok betekenen op less is more.
Het kan de postmoderne afschuw van doelstellingen realiseren, waarmee de dader een voorbeeld wil stellen en daarmee het tegendeel bereikt: hij wordt een doel voor anderen.
Het kan de uitlevering aan fascinatie door herhaling betekenen.
Het kan infantiele regressie aanduiden.
Het kan de sterke roep om medelijden uitdrukken: zo'n kind gun je een Fanta.
Het kan de soevereiniteit van een action sans emploi realiseren.
Het kan een maximalisatie van een onhaalbaar maximum uitdrukken: het hoogste doel wordt tussenstap in een nog grotere oefening.
Het kan de benadering van de geest vanuit het tijdruimtelijke, sterfelijke lichaam aanduiden.
Het kan de benadering van het actuele, lichamelijke leven vanuit de geest en de wilskracht aanduiden.
Het kan een oefening in nietszeggendheid zijn door van alles te zeggen.
Het kan een oefening zijn in alles zeggen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten