Tegelijk heb ik een scherp bewustzijn van het domein van de ander. Zogauw ik me op dat domein begeef hoor ik de merel zingen en denk ik dat dat gezang van die merel is.
Toen dacht ik: waarom zou ik zelf niet kunnen zingen? Een eigen domein hebben? Toen ben ik zelf popmuziek gaan kopen, gedichten gaan kiezen en in mijn eentje gaan sporten.
Het wordt alweer bijna tijd om die domeinen te laten voor wat ze zijn: kopieën van het domeinachtige van de ander. Wat die vriend me wil geven is geen domein.
Hen insnoeren in hun domein was mijn bijdrage. Misplaatst, ondankbaar, maar wel effectief genoeg om alles op mijn buik te stapelen en door te blijven ademen.
De cadeaus komen en gaan. De vrienden gaan en komen. Nooit iets van gemerkt, zeggen ze als ik hun vraag naar mijn insnoeringen. Het was mijn brein dat ik ben, denk ik dan.
Soms pak ik een cadeautje van mijn buik, lach ernaar en schrijf een blogje. Knabbelen aan mijn touwtjes zou je kunnen zeggen. Aantrekkelijk als een mondwondje.
Het domeinenveld is begaanbaar geworden. Ik hoor de knallen als plopjes vlak voor Nieuwjaar zes straten verder. Ben ik los, dan ga ik omzichtig door de straten.
Houden ze me staande, dan houd ik staande dat ik au fond niets heb met Beethoven, met Sonic Youth, met joggen, met de klassieken. Ziemaar, mijn handen zijn leeg.
In die vrije januarilucht zal ik de kraaien horen krassen. Opruimers zijn het, slimme opruimers, mompel ik zonder enige voorkennis. Vrienden van de winterreiziger.