zondag 31 januari 2016

Als ik ik zeg

Wie bedoel ik eigenlijk als ik ik zeg?
De filosofie van Levinas laat ons niet los. Het lijkt soms of hij ons verantwoordelijk wil maken voor onze verantwoordelijkheid, en daarmee voor het zijn inclusief alles aan gene zijde van dat zijn.
Maar dat is nu juist niet zijn bedoeling.
Ik ben verantwoordelijk, zegt hij, het gaat er niet om dat we de ander verantwoordelijk maken.

Maar wie of wat is die ik, wanneer het nog niet het subject is? De interpretatoren fietsen heen en weer tussen zelf, ervaring, gebeurtenis, verschijning, allemaal termen die we bij Levinas wel aantreffen. Maar het is hoe dan ook een denken in asymmetrie. Ik ben verantwoordelijk voor de ander, wat niet gelijk staat met, niet kan worden uitgeruild tegen, de verantwoordelijkheid van de ander voor mij.

Hoe kunnen we vermijden dat 'ik' dan het algemene ik wordt, het ik van de taal waarin we bijvoorbeeld Levinas gaan opvatten als een paradigma of exemplum van de ethiek? Of mijn ik, God verhoede het...

En hoe kunnen we vermijden dat we in de plaatsvervanging en het gijzelaarschap ons verantwoordelijk voelen voor het ik van de ander, waarmee de hele asymmetrie wordt vervangen door een wederzijdse asymmetrie, die niet meer te onderscheiden is van symmetrie?

Problemen, problemen... Mocht ik denken dat ik Levinas achter me had gelaten en kon reduceren tot een comfortabele inspiratiebron die kon worden vertaald in programma's, mocht ik genieten van de pijn waarin ik me rondwentel door de blessure van mijn narcisme doordat het ik zelf verantwoordelijk wordt gesteld voor zijn verantwoordelijkheid, nu is dat niet meer vanzelfsprekend.

Laat ik nog een keer proberen, voordat ik weer in AE duik, mijn kwestie te formuleren. Waarin onderscheidt (onderscheid?) ik me van het ik, wat is er precies niet exemplarisch aan mijn verantwoordelijkheid? Hoe kan ik me aan u vertonen zonder dat u me reduceert tot algemene betekenis, een strekking, een boodschap die u met uw ik kunt overnemen?

http://192.113.208.81/Catalogus/images/panden/402421-2.jpg

vrijdag 22 januari 2016

Micha Wertheim is zoals wij hem zien

Je zou de hele problematiek die ik mezelf heb opgelegd met Levinas, de expositie aan de lezers in deze blog verhelderd via Levinas, ook kunnen belichten vanuit Micha Wertheim.

Qua grondgedachte wil Wertheim illustreren dat het er niet erg toe doet wat hij op het podium staat te doen. Wij hebben al bepaalde sterke verwachtingen van hem en die kan hij niet wegpoetsen zonder zichzelf mee weg te poetsen. Tegelijk kan hij zichzelf ook wegpoetsen tijdens zijn voorstelling. Hoe sterker de verwachtingen, hoe minder hij hoeft te doen om die waar te maken.

Zo weten we dat Wertheim een jood is. En eenmaal een jood, eenmaal een jood verklaard, terecht of niet, altijd een jood.

En zo lijkt het er toch sterk op dat ik uw gijzelaar ben, evenals overigens iedereen die schijnbaar zelf besluit om zich te exposeren aan het publiek. U roept mij ter verantwoording. Dat is structureel zo, lees Levinas maar. Soms ook verschijnt u. U vindt dat ik onhelder, onbegrijpelijk en onnavolgbaar schrijf en niet vertel waar ik heen wil met mijn blogs. En ik kan schrijven wat ik wil, en doe dat dan ook graag (Wertheim danste op Besame mucho). Ik kan dat doen zonder u te overtuigen.

Bij mij is het nog een tikje filosofischer dan bij Wertheim. Hij heeft een echt, groeiend publiek dat hem in zijn ban houdt. Ik kan nog volhouden dat mijn publiek niet bestaat. Daaraan moest ik ook denken toen ik vanochtend een gedicht van Zwagerman in de krant las, over God:

Nochtans belijd ik
dat ik, tegen de klippen op, uiteindelijk in Hem geloof.

Zijn grootste en finale wapenfeit:
Hij is er niet.
Hij is alomvattende
afwezigheid.

Erg is dat niet.
Ik ben er evenmin.
Dat schept een band.


http://angiewithlove.com/wp-content/uploads/2014/02/Leeg-podium.jpg

maandag 4 januari 2016

Je suis Truman Burbank

Aandoenlijk, die Jim Carrey in The Truman Show uit 1998. Ik moet denken aan Nero wiens omgeving ook zo geregisseerd werd door zijn moeder en zijn assistenten, onder wie Seneca, aan Willem Alexander en eigenlijk iedereen die vanaf zijn geboorte in de openbaarheid stond.

De film van Peter Weir staat bekend als satire. Maar ik vrees dat de film, zoals eigenlijk elke satire, vooral wordt opgevat als de overdrijving van een uitwas, dus de overdrijving van iets dat zelf al overdreven is.

Zo zullen ook de Annales van Tacitus vooral zijn opgevat als een boek over de Romeinse keizers en niet over alledaagse mensen.

Twee zaken blijven zo in de duisternis. The Truman Story bevat behoorlijk saaie inhoud. De kijker amuseert zich met iets dat maar matig amusant is. De tweede verduistering betreft de idee dat het meest alledaagse leven ook een uitwas is. We zijn zo slecht opgewassen tegen het alledaagse leven dat we iets zoeken dat nog alledaagser is, en verbergen deze toevlucht voor onszelf door dit leven de vorm van een reality show te geven.

Zo maakt het uiteindelijk maar weinig uit met welke gedachten we naar de film zitten te kijken. We raken ontroerd en geamuseerd door de show met zijn dubbele bodems. Of we ontdekken een radicale kloof in de cultuur die zich zelfs kan openbaren wanneer we via de film naar onszelf kijken. We lijken dan op Seneca die zijn bijdrage aan de Nero-show moe is en ontslag indient. Waarop Nero zegt: 'Maar nee, ik heb je nog te hard nodig!'

Zo leidt de satire ons binnen in het leven, ons alledaagse leven.

http://static.guim.co.uk/sys-images/Film/Pix/pictures/2009/10/29/1256828618290/Jim-Carrey-in-The-Truman--001.jpg