Kijk eens op straat en je merkt dat er maar erg weinig mensen rondlopen die je de aandacht wil geven die de fotograaf aan de rimpelmensen geeft. De betovering is weg.
In de Oudheid was het niet anders. Ben je oud, dan zit je dichter bij de dood, en heb je een vervelende boodschap voor ons, de krachtige mens, namelijk dat je doodgaat.
Het extreme punt van deze opvatting is Priamos, de koning van Troje die verslagen is door de Grieken. Volgens Aristoteles kan Priamos geen goed mens zijn omdat hij aan het eind van zijn leven teveel tegenslag krijgt. Volgens Homerus had hij 62 kinderen, maar hij verloor zeer veel kinderen in de oorlog. Aristoteles vindt dat het in de ethiek niet draait om plichten of voordeel, maar om geluk. Ben je niet gelukkig, dan betekent dat per definitie dat je geen goede daden kunt doen, en andersom ook: kun je niet goed handelen, dan ben je blijkbaar niet gelukkig.
In de Oudheid had je vaak meer gezag als je oud was. Denk aan het woord 'senaat', waarin het woord 'senex' is besloten, oude man. Een spoor daarvan vind je nog in onze senaat, de Eerste Kamer, die een adviserende macht heeft. Wetsvoorstellen moeten langs de senaat omdat die gezag heeft, en gezag is iets anders dan representatieve macht, de macht van de Tweede Kamer die gebaseerd is op de volkssoevereiniteit.
De discussies over de legitimiteit van de senaat bewijzen dat autoriteit voor ons niet meer gepaard gaat met levenservaring en steeds meer synoniem wordt met macht. Autoriteit heeft voor ons iets dat ofwel formele macht heeft, zoals het volk en de politieagent, ofwel iemand met uitstraling, 'charisma'. Maar de formele macht is tanende, de politieagent is je vriend en helper, of iemand die jij in elkaar trapt wanneer hij je probeert aan te spreken op ongewenst gedrag.
Oud zijn in de Oudheid wordt vaak geassocieerd met levenskunst. Dat klopt wel, want vooral in de Stoa werd een lans gebroken voor de mogelijkheden van oude mensen om nog iets van het leven te maken. Ook nu weer floreren het boekje van Cicero over de ouderdom en de brief van Seneca waarin hij zegt dat je speciale mogelijkheden hebt om te genieten van het leven als oudere. Persoonlijk spreekt me deze gedachte niet erg aan. Het is typisch een reserve-gedachte. Je bent toch uitgerangeerd als oudere en plan B is dan dat je het nadeel in je voordeel probeert te draaien: je hebt tijd voor alles en beseft tegelijk hoe betrekkelijk alles is. Seneca en Cicero werden overigens beiden vermoord toen ze begonnen aan hun oude dag.
Misschien is de interessantste gedachte uit de Oudheid wel de idee dat je overzicht krijgt over je leven. Je komt erachter wat je leven waard is en wat het leven de moeite waard maakt. Je vindt die gedachte bij Herodotus, in het gesprek tussen de Lydische koning Croesus en de Atheense wijze man Solon. Denk nooit dat je gelukkig bent, want je geluk kan altijd verdwijnen. Pas aan het eind van je leven weet je of je gelukkig bent. Dit lijkt sterk op de bovengenoemde gedachte van Aristoteles. Maar daar gaat het om ethiek, de vraag hoe je het geluk kunt bereiken. Bij Herodotus gaat het om een bepaalde manier om te kijken naar je leven. Ook heeft het iets van een truc of zegening: ben je gelukkig, dan kun je het beste meteen sterven, want dan kan je geluk niet meer verdwijnen. Verdwenen geluk is geen geluk.
Al deze opvattingen over ouderdom in de Oudheid zijn lessen en verhalen. Er is geen theorie over wat ouderdom eigenlijk is. Dat betekent dat we erover nadenken, meestal wanneer we zelf nog niet oud zijn. Ouderdom is vooral van betekenis voor jongere mensen, mensen die ineens doorkrijgen dat ze ooit oud zullen zijn en sterven.
In onze tijd lijkt er een nieuwe kijk op oude mensen te bestaan. Ouderen hebben geen vaderlijk gezag over ons, zoals Anchises over Aeneas. Ouderen zijn de natuurlijke bondgenoten van de kinderen in de strijd der generaties. De ouderen verwennen hun kleinkinderen en zorgen voor hen. Ouders moeten hard werken en hebben geen tijd voor hun kinderen en hun eigen ouders. We vinden daarom ouderen meestal een beetje sneu en meestal lief, zeker niet bedreigend.
Tot slot nog het verhaal van Herodotus, een hoogtepunt in de kijk op geluk en ouderen in de Oudheid. Solon spreekt tegen Croesus:
Op mij maakt u de indruk zowel zeer rijk te zijn als ook koning van vele mensen te zijn. Maar datgene wat u me vroeg, dat zeg ik nog niet van u, vóórdat ik vernomen heb dat u op een fraaie manier het leven beeindigd hebt. Want de zeer rijke is in geen enkel opzicht meer dan degene die voor één dag eten heeft gelukkiger, tenzij hem het lot zou vergezellen om, terwijl hij in alle opzichten er fraai aan toe is, het leven op een goede manier te beëindigen. Vele schatrijken van de mensen zijn namelijk ongelukkig, en velen die in bescheiden welstand leven fortuinlijk. De zeer rijke, maar ongelukkige, heeft inderdaad slechts op twee punten een voordeel ten opzichte van de fortuinlijke, maar de laatste heeft op vele punten een voordeel ten opzichte van de rijke en ongelukkige. De eerste is beter in staat om een begeerte te bevredigen en om een groot onheil, als het hem overkomt, te verdragen, maar de laatste is in het voordeel ten opzichte van hem in de volgende opzichten: hij is niet in dezelfde mate als de eerste in staat om onheil en begeerte te verdragen — maar die dingen houdt zijn fortuinlijkheid van hem af —, maar hij is zonder lichaamsgebreken, zonder ziekte, niet vatbaar voor ellende, gezegend met goede kinderen, knap om te zien. En als hij daarenboven nog z’n leven op een goede manier zal beëindigen, dan is hij de man die u zoekt, namelijk degene die het verdient gelukkig te heten. Maar vóórdat hij gestorven is, moet u uw mening opschorten en hem nog niet gelukkig noemen, maar fortuinlijk.’
Dat alles nu tegelijkertijd te ontvangen, dat is, mens als men is, onmogelijk, precies zoals geen enkel gebied zichzelf van alles voldoende kan voorzien, maar het een heeft, maar het ander mist; het gebied dat het meeste heeft, dat is het beste. Zo is ook van de mens geen enkel individueel lichaam zelfvoorzienend; want het heeft het een, maar is behoeftig aan het ander; degene die het meeste ervan blijft behouden en vervolgens op gelukkige wijze het leven beëindigt, die heeft volgens mij het recht, koning, om die kwalifikatie te verwerven. Maar men moet van elke zaak het einde in het oog houden, namelijk hoe het zal aflopen. Want de god heeft — dat moge duidelijk zijn — aan velen even geluk laten zien en hen daarna met wortel en al te gronde gericht.’ Met die woorden deed hij enerzijds Kroisos helemaal geen plezier, en stuurt hij (Kroisos) anderzijds hem (Solon) weg zonder hem enige aandacht waardig te achten, in de stellige overtuiging dat hij (Solon) onwetend was, (een man) die met veronachtzaming van al het aanwezige goede beval naar het einde van elke zaak te kijken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten