Het was de eerste keer dat ik geskypet heb. Guido aan de andere kant zei in antwoord op een gedachte van mij dat hij er nog nooit zo over had gedacht. Er was dus een wederzijdse originaliteit, en ook een wederzijdse voortzetting van het bekende. Guido zette mijn gedachten voort, ik zette zijn skype-ervaring voort.
Zijn casus: een tandarts die zegt dat hij verdoving onnodig vindt want zijn patiënt heeft toch geen ziel. Daarmee trekt Guido drie zaken samen: de filosofische traditie van de ziel sinds Plato, de problematiek van het alter ego dat nog zo culmineerde bij Husserl, en de verhouding van het teken tot het betekende, in dit geval van de gedragsuitingen tot zoiets als de pijn 'zelf'.
Guido was al hartstikke blij met mijn zeer theoretische bijval bij de tandarts, want het succes van de sprong tussen de drie problematieken kun je nooit 100% garanderen. Maar hoe maak je de filosofie zo relevant dat ook veeleisendere types er iets in kunnen zien? Het tussengeval tussen de 100% theorie en de al te evidente praktijk leek me het geestelijk lijden. De pijn zelf van zo'n lijdende kun je niet navoelen, maar je kunt ook niet tevreden blijven met de afstand. Dat maakt je bescheiden en gestresst tegelijk.
Nergens voel je beter de klinische afstand en nabijheid dan bij het skypen. De ander is echt een alter ego dat op grote afstand blijft. En tegelijk zo vertrouwd vanwege het gezicht en de correspondentie tussen beeld van de zender en van de ontvanger. Guido is een V4-er, een type voor wie ik net daarvoor een toets had gemaakt over Alexander en Diogenes. Variërend op de anecdote van Ploutarchos zou ik kunnen zeggen: 'Als ik geen Anton was, zou ik Guido zijn.'
Geen opmerkingen:
Een reactie posten