Tegelijk probeer ik de lijn te volgen die zich aftekent in mijn exposé en de onderbrekingen, vanuit de actualiteit en zelfs soms vanuit mijn lezers. Zo was ik inmiddels toe aan het kennisnemen van Levinas' theologie, van de manier waarop God in het spel is in zijn filosofie. U heeft dat kunnen volgen in vorige blog, waarin Marc van der Post me op de pijnbank legde.
Hoe kon ik nu beide invalshoeken bij elkaar krijgen, de kwestie van het spreken tot de ander en de 'precaire' theologie? Al bladerend in God, de dood en de tijd zag ik dat Levinas deze beide lijnen samenbrengt in het 'getuigenis':
'Het getuigenis drukt zich niet in een dialoog uit, of door middel daarvan, maar in de woorden 'zend mij'. Als opdracht aan zichzelf is dit getuigenis een begin maken met een zelf dat een groter worden van de verplichting te zien geeft naar de mate waarin aan die verplichting moet worden voldaan. Door dit getuigenis wordt de glorie tot glorie verheven. Het is de manier waarop de Oneindige aan het eindige 'passeert', de manier waarop het Oneindige 'voorbijgaat'. Het Zeggen zonder Gezegde, het getuigenis, stelt dus de intrige van het Oneindige in het licht - intrige en niet ervaring, intrige die geen ervaring is.' (p.344)Levinas verduidelijkt dat zijn theologie niets te maken heeft met mening, en ook niet met geloof. Dat heeft allemaal betrekking op het zijn, en daarvan wil hij God juist vrijmaken. We moeten God beluisteren in het Zeggen, in de woorden 'zend mij', de manier waarop Constance Quené 'me voici' vertaalt. Dit zijn zeker niet de woorden van God, en ook niet over God. God gaat in deze woorden voorbij, we staan niet in een verhouding van correlatie tot Hem.
Ik weet, de status van mijn presentatie aan u is anders, wat zich hier voor uw ogen manifesteert is niet te identificeren met de voorbijgaande God. Er moet een hoop filosofie aan te pas komen om deze blog te herleiden tot het 'me voici'. Toch is er in zoverre een overeenkomst dat het 'me voici' een getuigenis is, het is iets wat ik zeg. Verderop verduidelijkt Levinas dit getuigenis als 'gehoorzaamheid' die aan het horen voorafgaat. Daarom kun je bij nader inzien beter ook niet van een reactie spreken.
Natuurlijk moet ik terugdenken aan het handboek voor de welpen dat ik vroeger via mijn vriend Willy mocht inzien, van zijn Akela-moeder. Als je een opdracht krijgt, moet je nooit vragen wat en waarom. Sterker nog, je moet eigenlijk al ja zeggen voordat je de opdracht krijgt: 'Akela, wij doen ons best!' Baden-Powell en Hitler hebben hiermee hun voordeel gedaan.
Van beslissend belang is echter dat Levinas met zijn anachronistische structuur juist wil voorkomen dat autoriteit de vorm van een idool (afgod) aanneemt. Het getuigenis is anarchisch.
Deze uitleg kan ik in zekere zin betrekken op deze blog. Ik schrijf zonder me vragen te stellen over mijn adressanten. Mijn schrijven is getuigenis.
Een extreme mogelijkheid van deze structuur zou de thygmofilie kunnen zijn, naar het boek dat Midas Dekkers juist heeft geschreven. Beesten duiken nu weg in hun hol, de houtwormen in hun houtgaatje, de mollen in hun bouw. Zo, denk ik wel eens, duik ik weg in deze blogs, in plaats van de echte openbaarheid in kwetsbaarheid te zoeken.
Immers, ook aan de openbaarheid, als onderscheiden van je privéleven, gaat het anarchische getuigenis vooraf. 'Me voici', ook als er niemand is, als God al voorbijgegaan is of niet (le 'pas' van de 'passage', in de zin van Derrida). Juist dit getuigenis onttrekt je aan het beeld en het woord van de ander zonder je aan zijn autoriteit te onttrekken.
In zekere zin staat Akela dus weerloos tegenover deze anarchische gehoorzaamheid. Haar weerloosheid zou je ook zelf als getuigenis kunnen opvatten. Er is met andere woorden geen plaats waar je je kunt verschansen: het Achterhuis werd ontdekt en Anne Franks dagboek ligt in de ultieme openbaarheid.
Wat ik dus doe is: ik buig me over mezelf, over wat ik schrijf, iets in mij of in deze blog buigt zich over zichzelf dat getuigt van de ander. En nu is dat weer voorbij, het is gepasseerd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten